Ever tried? Ever failed? No matter. Try again. Fail again. Fail better. (Samuel Beckett)
Begin jaren negentig vond er in de Bijlmer een wonder plaats. In de gezamenlijke woonkamer van mijn eerste studentenwoning tikte een engel me op de schouder. ‘Kijk’, fluisterde ze in mijn oor, ‘daar’. Op de bank, half verstopt onder de kussens, lag een dik boek met een beige kaft. Een huisgenoot had het laten rondslingeren.
Ik pakte het boek op. Homeros, stond er op de voorkant. Nooit van gehoord.
Voor mijn 20ste had ik uit vrije wil nog nooit een boek gelezen, behalve Kuifje en Wipneus en Pim. De leeslijst op de middelbare school was een oersaaie verplichting. Aan Oeroeg beleefde ik nul plezier. Blowen en zuipen. Op zaterdag achter de meiden aan in discotheek La Riche. Rondcrossen door de Rhenense bossen op een opgevoerde Yamaha. Dat was de shit.
Op mijn 19de was ik naar Amsterdam verhuisd als student Europese Studies, de ideale springplank naar het diplomatenklasje in Den Haag. Deze horde genomen, wachtte me een gouden toekomst op Nederlandse ambassades wereldwijd. Viceconsul in verre oorden met een auto van de zaak. Zo zag ik mijn post-universitaire leven voor me toen ik op kamers ging in een Bijlmerflat naast metrostation Ganzenhoef en mijn eerste colleges bijwoonde in de Oudemanhuispoort.

Achilles
‘Sla het boek open’, maande de engel. Ik las de eerste zin: “Vertel, Muse, vertel van de wrok van Achilles.” Een week later, 750 pagina’s verder, was ik verkocht. Oorlog en vrede. Liefde en wanhoop. Het gekonkel van de goden, magie en avontuur. Één grote roes. Zo ervoer ik het lezen van de Ilias en de Odyssee. Een geestverruimende reis door een mythisch landschap op het strijdros van de taal.
Ik ontdekte ook andere dingen.
In een boek kon ik verdwijnen. Net als de schrijver, die in zijn verhaal verbleef als een god, onzichtbaar en alom aanwezig. “…within or behind or beyond or above his handiwork,… refined out of existence, indifferent, pairing his fingernails.”
Als ik las, was ik minder alleen. Ik maakte denkbeeldige vrienden voor het leven. Door de precisie van de details zag ik ze glashelder voor me. Agamemnon en Menelaos. Circe en de Cycloop. Odysseus en Penelope.
Tijdens het lezen veranderde mijn beleving van tijd. Werden minuten uren. Kreeg een avond de diepte van een jaar.
Woorden en zinnen, beelden en metaforen slepen langs elkaar heen als slijpstenen. Vonken ontstonden. Lichtflitsen onthulden het stille woud van de verbeelding, een plek zonder klokken, met geen kompas te vinden. In dit in facetten geslepen diamantbos was alles mogelijk. Bestonden er geen grenzen. Metamorfoses te over. Geleide hallucinaties.
In één klap was ik verslaafd. Als een junkie, te beginnen bij Plato en Sophocles, begon ik mezelf, naast mijn studie, chronologisch vol te spuiten met Westerse literatuur en filosofie, drama en poëzie. De centrale bibliotheek aan de Prinsengracht en een tweedehandsboekhandel op de Kloveniersburgwal werden mijn crackdealers.
Via Aeschylus, Euripides en Aristoteles, Vergilius en Ovidius, Boethius en Sint Augustinus, Dante en Boccaccio, Cervantes en de verzamelde werken van Shakespeare stoomde ik door naar Spinoza, Pascal en Montaigne, Goethe en Schiller, Vasari en Manzoni, Pushkin, Gogol, Tolstoy, Dostoyevski, Tsjechov, Brjoesov en Turgenev, Milton, Defoe en Thackery, Wordsworth, Coleridge en Byron, Sterne en Fielding, George Elliot, Jane Austen en de Brönte zusjes, Dickens, Henry James, Thomas Hardy, D.H. Lawrence en Oscar Wilde, Rabelais, La Fontaine, Racine en Corneille, Voltaire en Rousseau, De Sade, Anatole France en Maupassant, Balzac, Stendhal, Zola, Rimbaud, Baudelaire, Mallarmé, Verlaine, Valery, Apollinaire, Flaubert, de Goncourts en Jean Cocteau, Hölderlin, Schopenhauer, Nietzsche, Rilke, Jung en Freud, Strindberg en Kierkegaard, Mark Twain, Edgar Allan Poe, Walt Whitman en Moby Dick, met als toetje de biografieën van Bach, Beethoven, Mozart, Schubert, Chopin en Schumann, Brahms, Wagner, Debussy, Stravinsky, de Filosofie van de nieuwe muziek van Adorno en de briefwisseling tussen Arnold Schönberg en Wassily Kandinsky.
Geen diplomatenklasje meer voor mij. Na Europese Studies stortte ik me op mijn tweede studie: literatuurwetenschappen. Inmiddels was mijn leesproject aanbeland bij het Interbellum, een grandioos explosieve periode waarin de kunstwereld zich opnieuw uitvond. Als een kind in een snoepwinkel propte ik me vol met Apes of god van Wyndham Lewis en Nightwood van Djuna Barnes, Scott Fitzgerald, Hemmingway en Faulkner, Van Ostaijen, Nescio en Achterberg, Joyce, Beckett en Kafka, Woolf, Döblin en Canetti, Thomas Mann, Bertolt Brecht, Thomas Bernard, Robert Musil en Petersburg van Andrei Bely.
Maar mijn mooiste dagen in mijn leven als lezer waren de maanden die ik doorbracht met Marcel en de hostie van de madeleine die, gedoopt in bloesemthee, verleden en heden op zijn tong doen samensmelten tot een even vluchtig als paradijselijk moment van belichaamde tijd.
In mei 1997 studeerde ik summa cum laude af op À la recherche du temps perdu van Marcel Proust. Een aio-schap lag in de lijn der verwachting. Maar ik had mijn besluit genomen. Ik wilde zelf schrijver worden. Ik kocht een nieuwe pen en een schrijfblok en begon, werkte in de horeca om mijn geld te verdienen.
Toen ik begon met schrijven las ik in Rilke’s Brieven aan een jonge dichter de volgende vraag: “Onderzoek de reden die u dwingt te schrijven; ga na of die reden tot in het diepst van uw hart zijn wortels uitstrekt;…En vooral dit: vraag uzelf in het stilste uur van uw nacht af: moet ik schrijven?”
Ik stemde mijn leven af op deze noodzaak. Ik schreef een novelle, zeven theaterstukken, korte verhalen, drie ongepubliceerde romans. Maar de stemmen in mijn hoofd van alle geweldige schrijvers die ik gelezen had, overschreeuwden mijn eigen stem. Hoe zou ik ooit kunnen tippen aan De Verloofden van Manzoni, Tale of two cities of La terre, aan Schuld en boete, Mrs Dalloway of Der Mann ohne Eigenschaften? Wat was mijn plek te midden van de reuzen uit de wereldliteratuur?
Op zoek naar inspiratie ondernam ik twee literary pilgrimages. Ik bezocht het schrijfappartement van Proust aan de Boulevard Haussmann 102 in Parijs, waar hij op Oudejaarsavond 1909 een stukje toast in een kopje kruidenthee doopte en de diep begraven herinnering aan zijn kindertijd in zijn tantes plattelandshuis in Illiers-Combray zich openbaarde, de mémoire involontaire die het startpunt zou vormen voor de Recherche. Maar quelle horreur! De kurkplaten waarmee Proust, als zware astma-patiënt extreem gevoelig voor geluid en stof, zijn kamer had laten afzetten om tien jaar jaar lang in stilte te kunnen schrijven, waren pas vervangen. Ze glommen en oogden nep. De aangrenzende salon werd door de bank die het pand beheerde als vergaderzaal gebruikt.
Later nam ik een kijkje in het James Joyce museum in de Martello Tower in Sandycove, Dublin, waar het openingshoofdstuk van Ulysses zich afspeelt. De geest van mijn tweede literaire held, verantwoordelijk voor onvergetelijke zinnen als “With hungered flesh obscurely he mutely craved to adore”, was ver te zoeken in de ronde, wit beschilderde kamer. Als 22-jarige had hij er zes dagen gewoond met zijn vrienden Gogarty en Trench. In de zesde nacht schrok Trench wakker. Hij greep zijn pistool en schoot in het donker op de zwarte panter die hij in zijn droom had gezien. Gogarthy pakte het pistool af en vuurde een tweede salvo af vlak boven Joyce zijn bed om Trench tot bedaren te brengen. Joyce, lijkbleek, stapte uit bed, trok zijn kleren en schoenen aan, pakte zijn koffer met schrijfspullen en verliet de toren, om nooit meer terug te keren.

De kamer van Joyce in de Martello tower
Teleurgesteld zocht ik troost in de Proust biografie van Painter en de Joyce biografie van Ellmann. Ik las over de legende van hun eenmalige ontmoeting in de Parijse woning van de Schiffs, een steenrijk Engels echtpaar, mecenassen van de kunsten. Op 18 mei 1922, na afloop van de première van Renard, een opera-ballet van Igor Stravinksy, gaven de Schiffs een laat souper voor Diaghilev en zijn Ballets russes dansers en voor de vier kunstenaars die het echtpaar het meest bewonderde: Stravinksy, Picasso, Joyce en Proust.

Portrait of French author Marcel Proust. Photograph taken at the Hotel Ritz in 1902. (Photo by Photo 12/ UIG via Getty Images)
(Proust, die al dertien jaar nauwelijks buiten kwam, levend op een nachtelijk dieet van café au lait en ijskoude biertjes aangesleept uit het Ritz hotel door zijn trouwe bediende Celeste Albaret, de zelfverkozen kluizenaar van de Boulevard Haussmann die ’s nachts werkte aan de langste roman ooit geschreven en overdag sliep, de voormalige bourgeois snob die zich het liefst ophield in aristocratische kringen, die nooit een dag in zijn leven had hoeven werken en kon leven van de erfenis van zijn moeder, een vrijgezelle homoseksueel die zes maanden na de ontmoeting met Joyce, op 18 november 1922, zou overlijden en in zijn testament liet opnemen dat de meubels van zijn appartement gedoneerd diende te worden aan een exclusief mannenbordeel gerund door de bediende van een graaf.
Joyce, sinds jaar en dag samen met Nora Barnacle, een kamermeisje uit Galway, slecht ziend, leraar Engels, vader van een zoon en een mentaal ziek meisje, Ier, zware roker en drinker, vrijwillig banneling, verhuisd van Dublin naar Parijs, naar Joegoslavië, naar Triest, naar Rome, naar Zürich en weer terug naar Parijs waar Ulysses uitkwam op de dag van zijn verjaardag, 2 februari 1922, drie maanden voor zijn ontmoeting met Proust, op wiens begrafenis in november van datzelfde jaar hij aanwezig zou zijn.)
Joyce arriveerde laat bij de Schiffs. Hij verontschuldigde zich voor zijn slonzige kleding. Straatarm, kon hij zich geen net pak veroorloven. Juist zette hij het op een drinken om zijn schaamte te verbergen toen nachtvogel Proust binnenkwam in een zwarte bontjas.
“He looked like the hero of The Sorrows of Satan“, zei Joyce later tegen een vriend.
De twee grootste schrijvers van de 20ste eeuw werden door de Schiffs aan elkaar voorgesteld en gingen naast elkaar zitten. Er bestaan verschillende versies over de inhoud van hun gesprek.
In de eerste versie zegt Joyce: ‘Ik heb hoofdpijn en last van mijn ogen’, waarop Proust reageert: ‘Ik heb last van mijn buik. Maar wat doe je eraan?’
In de tweede vraagt Proust: ‘Houdt u van truffels?’, waarop Joyce antwoordt: ‘Jazeker.’
In de derde bekennen Proust en Joyce elkaars werk niet te kennen.
“Our talk”, zei Joyce naderhand tegen een andere vriend, “consisted solely of the word “No.”
Aan het slot van Le Temps Retrouvé, het laatste deel van de 7-delige Proust-cyclus, staat de verteller Marcel op het punt het bijna 3500 pagina’s dikke boek te gaan schrijven dat de lezer bijna uit heeft. In de salon van Mme de Guermantes hoort de oudere Marcel, op een plek diep in zijn herinnering, de voetstappen van zijn ouders beneden in de gang terwijl ze Swann begeleiden naar de deur en, even later, de bel van het tuinhek, het teken dat de bezoeker is vertrokken en zijn moeder weldra naar boven zal komen om de jonge Marcel in te stoppen en welterusten te wensen. Wankelend op de lange stelten van de tijd, vanaf duizelingwekkende hoogte, ziet hij zijn jaren onder zich liggen.
In de weken voordat Kus vorm en inhoud begon te krijgen, dacht ik vaak terug aan de voetstappen van mijn vader en moeder beneden in de gang. Ik herinnerde me de koffers bij de kapstok onderaan de trap. Hoorde de slaande voordeur terwijl ik boven in bed lag. Het motorgeluid van mijn vaders auto die in zijn achteruit wegreed de oprit af, de verscheurde nacht in.
Als ik later groot ben ga ik het anders doen, nam ik mezelf voor na de scheiding van mijn ouders. Maar jaren later was ik zelf een alleenstaande vader met twee zoontjes. Falen als vader is falen als mens, zo voelde het soms. Aan de andere kant: houden van je kinderen en weggaan bij je gezin zijn twee verschillende dingen.
Uiteindelijk vond ik mijn verhaal, de basis van ‘Kus’: het kind is de vader van de man. Binnen deze driehoeksverhouding, waarin de tijd heen en weer spoelt tussen drie generaties, zou het vader-zoon verhaal zich afspelen.
In de drie jaar dat ik aan ‘Kus’ werkte, schreven grote delen zich vanzelf. Alsof de woorden als paarden in een schaakspel voor mijn eigen gedachten uitsprongen. Alsof het verhaal er al was. Het enige wat ik hoefde te doen was de stilte op te zoeken. Aandachtig luisteren naar de bel en de voetstappen in de gang die op een Proustiaanse plek binnenin mij lagen opgetast. Met woorden deze innerlijke symbolen te vertalen naar een intieme, persoonlijke, donkere en liefdevolle vertelling.
In ‘Kus’ ontdekt de zoon Feysel zichzelf als schrijver nadat zijn vader voorgoed uit zijn leven is verdwenen. Hij is 16, dezelfde leeftijd die ik had toen mijn vader wegging. Feysels wereld kantelt, rafelt en schrijnt aan de randen. Hij houdt een dagboek bij om een zekere grip op zichzelf te houden. In de kantlijn schrijft hij hier en daar de aanzet tot een gedicht. Uit dit schrijven spreekt de vreugde een soort tijdelijke plek gevonden te hebben.
‘Een stille, talige plek ver weg van de gewone wereld waar ik mijn verwarde gevoelens en gedachten trachtte te vangen met de lasso van rijm en metafoor.’ (uit: Kus)
Op mijn schrijfkamer boven op zolder legde ik mijn pen neer. Ik keek door het raam naar buiten, de nacht in, net als de jonge Feysel in het boek. Verleden en heden, fictie en realiteit, lezen en schrijven vielen samen. Mijn plek tussen de reuzen. Ik had hem gevonden.
‘Terwijl ik schreef keek ik zo nu en dan op van mijn dagboek. Door mijn slaapkamerraam zag ik de sterren en de maan aan de hemel. Hoe nietig, dacht ik, was de kleine plek die ik innam aan mijn schrijftafel, zo miniem in vergelijking met de rest van de ruimte waar ik niet was. Hoe kort was de tijd die ik had, zo nietszeggend tegenover de eeuwen waarin ik niet was en nooit zou zijn. Tegelijkertijd, in de minuscule atoomwolk die ik was, werkten hersenen. Huisden verlangens. Raasde bloed.’ (uit: Kus)
Nu in de winkel: mijn debuutroman Kus. Dit was een serie blogposts over inspiratiebronnen. De muziek en poëzie, films en boeken that fuelled my imagination. Dit was de Umwelt van Kus.
https://www.groene.nl/artikel/tussen-dood-en-leven
https://www.nrc.nl/nieuws/2018/12/27/een-vader-zoonrelatie-in-een-ziekenboegroman-a3127134
https://www.nd.nl/nieuws/boeken/literatuur-kus-julien-ignacio.3160622.lynkx
https://www.hebban.nl/recensies/jan-stoel-over-kus
https://www.literairnederland.nl/recensie-julien-ignacio-kus/