
Foto: Koos Breukel
Kijken naar een foto is kijken naar een dode ster. Lang geleden begon het licht van een dergelijke ster zijn reis door het heelal, op weg naar je netvlies. Ergens onderweg, voordat het licht het blote oog bereikte, gaf de ster de geest. Ook een foto is een confrontatie met een geest. Het portret van je geliefde op je mobiele telefoon. De vergeelde trouwfoto van je grootouders. Een polaroid uit je babytijd. Het zijn geesten die je aankijken vanuit het verleden, levend gehouden door licht.

Foto: Koos Breukel
In het licht van onze sterfelijkheid biedt een foto ons een kostbare illusie. We fotograferen om te bewaren, te herinneren, het moment te bevriezen. Foto’s zijn spoorvangers van het ongrijpbare spookdier van de tijd. Zeker als we onze kinderen zien opgroeien – je knippert met je ogen en de hulpeloze baby met de fontanel die rook naar een snufje ozon en een vleugje karamel is een kleine, grote jongen geworden in het bezit van een eigen wil, fantasie en overtuiging – kunnen we ze niet vaak genoeg vastleggen op de gevoelige plaat. Anders dan een verhaal of tekening, een gedicht, schilderij of anekdote, is een foto geen interpretatie van ons kind, maar een miniatuur-realiteit, een deel en verlengstuk van zijn bestaan.
“Ieder moment zonk het gebit van de tijd dieper je huid in. Iedere minuut liet het een tandafdruk achter, nauwelijks waarneembaar voor het blote oog. Alleen de groeistrepen op de muur van je kinderkamer, een stijgende ladder van lengtematen, en de foto’s die ik van je nam, markeerden zichtbaar de steeds langer wordende stelten van de verloren tijd.” (uit: Kus)

Foto: Henri Cartier-Bresson
Foto’s zijn overal: op internet en op straat, in de media en in familiealbums, in musea en galeries. Ze hebben de kracht te choqueren, te idealiseren en te verleiden. Ze roepen sensaties op van nostalgie, zetten aan tot mijmering en functioneren als gedenktekens. Waarom hechten we zo veel waarden aan foto’s? Waarom lijken we de wereld in groeiende mate te beschouwen als een oneindig visueel reservoir van potentiële fotografische beelden?
On photography (1977) van Susan Sontag onderzoekt fotografie als esthetisch-filosofisch en sociaal- maatschappelijk fenomeen. In de grot van Plato, stelt Sontag, was de schaduw een vluchtige, immateriële afbeelding van de realiteit die het weerspiegelde, een inferieure kopie van het origineel. In het tijdperk van de fotografie lijkt eerder het omgekeerde het geval. “…the force of photographic images comes from their being material realities in their own right, richly informative deposits left in the wake of whatever emitted them, potent means for turning the tables on reality – for turning it into a shadow.”
Een overtrokken statement, wellicht. Maar Sontag heeft wel degelijk een punt. Als we bijvoorbeeld een heftige, angstaanjagende gebeurtenis hebben meegemaakt – een ongeluk, een aanslag – is het heel gewoon deze te omschrijven als ‘het was net een film’. Dat wil zeggen: een andere omschrijving van de gebeurtenis is niet toereikend genoeg om uit te leggen hoe echt het was.

Foto: Henri Cartier-Bresson
Dat een beeld of een foto wedijvert met de realiteit die het afbeeldt, is volgens Sontag niets nieuw. Het is eerder een vorm van historische regressie. Hoe verder we teruggaan in de tijd, hoe minder scherp het onderscheid tussen beeld en realiteit. In “primitieve” samenlevingen was een grottekening, een heilig beeld of een totempaal meer dan een visuele representatie. Afbeeldingen waren manieren om de natuurlijke en metafysische krachten van deze wereld onder controle te krijgen, ze in bezit te nemen. Beeld en realiteit waren verschillende manifestaties van dezelfde energie. De geest van de bizon was in zijn grottekening aanwezig. Een Amazone indiaan, onbekend met het fenomeen fotografie, is daarom not amused wanneer hij zichzelf terugziet op een foto. Hij en de foto zijn twee kanten van dezelfde medaille. Zijn portretfoto snijdt een plak weg van zijn ziel, die hij als een ondeelbaar en onsterfelijk deel van zichzelf beschouwt, en zet het gevangen achter tralies van vernis.
“…to presume that the image is absolutely distinct from the object depicted…seperates us irrevocably from the world of sacred times and places in which an image was taken to participate in the reality of the object depicted. What defines the originality of photography is that….it revives – in wholly secular terms – something like the primitive status of images. Our irrepressible feeling that the photographic process is something magical has a genuine basis. A photograph is not only like its subject, a hommage… It is part of, an extension of that subject.”

Foto: Henri Cartier-Bresson
In ‘Kus’, nadat hij zijn gezin heeft verlaten, volgt een vader zijn zoon met zijn fotocamera. De foto’s die hij neemt van het kind – één voor iedere dag dat hij niet bij hem is – vullen de muren van zijn studio. “…we have in a photograph surrogate possession of a cherished person or thing, a possession which gives photographs some of the character of unique objects.”
“In mijn ogen bezaten je portretten de magische kwaliteiten van grottekeningen. Tussen jou en de foto’s bestond geen wezenlijk verschil. Je was erin aanwezig. Jij en je portretfoto waren twee manifestaties van dezelfde energie, dezelfde geest. Wat ik had gevonden, waar ik naar keek, was een manier je te bezweren, gevangen in licht.” (uit: Kus)
De vader fotografeert de zoon iedere dag met de obsessie van een stalker. Voordat de stroom van de tijd een willekeurig moment uit het leven van zijn kind wegspoelt en vervangt voor een volgende, plaatst een foto zijn kind in een onsterfelijk licht.
“After the event has ended, the picture will still exist, conferring on the event a kind of immortality (and importance) it would never otherwise have enjoyed.”
Tegelijkertijd is iedere foto een memento mori.
“Precisely by slicing out this moment and freezing it, all photographs testify to time’s relentless melt.”

Foto: Henri Cartier-Bresson
Binnen deze twee tegenstrijdigheden beweegt het gefotografeerde kind over het dunne trapezekoord van de tijd. Wat rest voor de vader zijn pogingen vanachter zijn lens het leven van de zoon op de staart te trappen. Op een warme nazomermiddag volgt hij het kind naar een braakliggend industrieterrein, langs de oever van het stadskanaal. De zoon en twee vrienden uit de buurt gooien hun kleren uit en rennen een betonnen steiger af.
“Je zette je af van de rand en sprong. Je rug hol, je borst naar voren gestoken in volle sprint. Het contrast tussen je silhouet in het tegenlicht en de glinstering van het zonlicht op het metaalgroene water. De dansende beweging van je opgetrokken benen en omhoog zwaaiende armen. Het rauwe gevoel van spontaniteit. De pure joie de vivre.” (uit: Kus)

Foto: Martin Munkácsi
De vader stelt scherp, ademt in en drukt op de ontspanknop. Ademt hij weer uit dan heeft de foto het heden als verleden bestempeld. “Is het niet zo”, schreef Magnum fotograaf Henri Cartier-Bresson, “dat tijd stroomt, voort rent, en dat alleen de dood haar de pas kan afsnijden? Is dan een foto niet een zwaard dat een lap vlees snijdt uit de eeuwigheid?”
Voor de vader zijn deze woorden een troostrijke gedachte. Zijn kind beschermen tegen het mes van het leven is onmogelijk. Door foto’s te nemen wordt hij zelf het zwaard.
“Ik keek naar de foto en zag geen mes van het leven meer waar je in kon vallen. Ik was dat mes, het roofdier, de scherpschutter in de bosjes. Ik legde mijn camera aan. Vuurde een schot af in je rug. Je sprong stilgelegd. Je foto de registratie van een zachte dood.” (uit: Kus)
Nu in de winkel: mijn debuutroman Kus. Dit is een serie blogposts over inspiratiebronnen. De muziek en poëzie, films en boeken that fuelled my imagination. Dit is de Umwelt van Kus.
Volgende keer de laatste: Marcel Proust.
Wauw. Voortaan is een foto voor mij zo veel meer dan alleen maar het plaatje. Dank je wel. liefs Mams