Iedereen is van de wereld

Standaard

Vorige maand tijdens het Holland Festival stonden twintig uitgeprocedeerde asielzoekers op het podium in de voorstelling Die Schutzbefohlenen van de Oostenrijkse Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek. Jelinek schreef het stuk als reactie op het steeds schrijnender wordende vluchtelingenprobleem in Europa. De voorstelling kreeg een actuele meerwaarde door de rechtzaak die op dat moment diende bij de Amsterdamse rechtbank voor toestemming voor de ontruiming van de Vluchthaven, een voormalig gevangenisgebouw waar een deel van de twintig asielzoekers verbleef. Op 4 juli jl. oordeelde de rechtbank dat de bewoners van de Vluchthaven het pand binnen vier dagen moeten verlaten…

 

 

IEDEREEN IS VAN DE WERELD

Hé jij daar, kom eens hier

Geef me een beetje van je tijd

je hele leven ligt nog voor je

dat zie ik aan je kinderogen

en je lege flesje bellenblaas

Loop niet weg

Ik doe je niks

dat zweer ik op mijn vaders graf

Waar zijn je ouders?

Verderop bij die kraam daar?

Blijf dan even naast me zitten

zolang het duurt

Kun je dat?

Even stil zijn?

Alleen maar naar me luisteren?

Dan mag je mijn mobieltje hebben

Ja, Minecraft staat erop

gebruik gerust mijn diamond pickax

om je stenen mee te breken en

je huizen mee te bouwen

Of ik ook een huis heb?

Wat kan jou dat nou schelen jochie?

speel maar lekker

daar ben je voor gemaakt

Mijn dagen zijn anders dan de jouwe

De zon komt op, de dag begint, behalve ik

Ik leef op blikken ravioli

en water met brinta

woon overal en nergens

Mijn matras is dun en hard

er is geen verwarming

’s nachts slaap ik met mijn kleren aan

ik mag niemand ontvangen

douchen kan alleen ’s middags

vies maar spotgoedkoop

Kotsruimen en schoenen poetsen

paprika’s plukken en knoopsgaten maken

in confectieateliers

ik heb het allemaal gedaan

Net doen alsof ik er niet was

Onopvallend uitblinken

Dat was mijn leven hier

Ik werkte voor twee

Liep nooit de kantjes eraf

Ik was de man bij het stoplicht

die wel drie keer uitkeek

voordat hij overstak bij rood

De stille passagier in de metro

die nooit zwart reed

bang als hij was voor de identificatieplicht

en het uitzetcentrum

En dan op een avond

word je toch gepakt bij een verkeerscontrole

omdat het achterlicht stuk is

van je tweedehands fiets

Maar fuck dat

Mij hoor je niet klagen

De droge pit in het midden van het leven

dat we alleen geboren worden

en sterven moeten

heb ik allang doorgeslikt

Ja Bob de Bouwer

je Minecraft huis is mooi

nu nog die schaapjes ombrengen

dan krijg je wol

die je warm houdt in de nacht

en voor iedere afgeslachte zombie

ontvang je ui of aardappel

nederig voedsel

maar het is ten minste iets

Mijn moeder

God hebbe haar ziel

kon dat als geen ander

met weinig wonderen verrichten in de keuken

Daarom kom ik hier graag

op dit winkelplein met de kruidenmarkt

cayennepeper en kumuka

markoeza en amandelorgeade

geuren van thuis

herinneringen aan haar kookpot

Waar ik vandaan kom?

Dat land ken je niet jongen

Het ligt duizend dagen lopen hiervandaan

Daar leef je niet

je overleeft

en wacht op het volgende staakt-het-vuren

Ik herinner me nog goed

de dag dat ik aankwam in deze stad

Ik had alleen een sporttas met kleren bij me

In de nachtkroeg tegenover het station

hingen bleke junks en zwervers voor pampus over de bar

In de hoek zat een oud-soldaat

die een toost uitbracht op een kapotgeschoten kameraad

Hij en ik begrepen elkaar tenminste

Het meisje met de zwarte lakschoentjes

die voor de deur van haar huis

van vermoeidheid in elkaar zakt

omdat een verdwaalde kogel

haar voorgoed in slaap sust

hebben we alletwee gezien

O zijn dat je ouders?

Waarom kijken ze me zo aan

alsof ik een gevaarlijke gek ben?

Ik heb te veel gezopen dat weet ik

maar ze zitten allemaal op een rijtje nog

Jullie denken vast dat je beter bent dan ik hè

dat ik jullie tijd niet waard ben hè

Nou, neem dat jochie van jullie dan maar weer mee

klootzakken

en doe me één plezier

Leg hem uit dat geen mens illegaal is

Ik ook niet

 

***

 

Gloria heet je?

Als ik je dit geef

hoe lang blijf je dan bij me?

Ik heb je nodig vanavond

Verdriet naait mijn schaduw vast

aan mijn lijf

Laten we er samen één drinken

op jouw gezondheid

en het lied aanheffen

dat een stamgast ooit voor me zong

Misschien ken je hem wel

Jij komt hier toch ook vaker

Grote kop donker haar stem als een rasp

ogen waarin de zon

aan één stuk door ondergaat

“Iedereen is van de wereld”

Zo begon het ongeveer

De rest is drankgelag

Want de maan komt op

de nacht begint

en ik verdwijn in mijn glas

Dan maar een munt in de jukebox

Meestal wieg ik mijn heupen

met in mijn armen

de geest van mijn vrouw

Maar nu heb ik jou Gloria

je versleten hakken

je gejaagde ogen

ze winden me op

Ik wil je zien dansen verdomme

op het ritme van de duivel

Schuifel je voeten over de houten vloer

vol zand en saudade

Klim als een slingerplant

omhoog tegen de muur van de blues

en terwijl ik je meeneem in de draai

kijk ik in de spiegel van mijn voorland

Wezenloze blikken in verslagen gezichten

aan de toog

Soms zie je hun monden

openscheuren voor een valse glimlach

de dekmantel voor een mislukt leven

Kijk, daar zit Tuluca

Één hand aan zijn glas

In de zaagfabriek waar hij werkte

dagdroomde hij over zijn volwassen zoon

die hij alleen kent van vergeelde kinderfoto’s

Zijn rechterhand verdween in de machine

En daar bij de gokkast

dat is Youssef de Palestijn

de rookaanslag zichtbaar

op zijn onverzekerde tanden

Zijn blik is leeg van het staren

naar een plek die hem niet meer kent

Zijn grootste pijn is dat zijn vrouw

“haar was niet meer ophangt in de ochtend

maar zich tevreden stelt met het schoonmaken van de vlag”

Ver van zijn lot zit hij hier

als een vogel die zijn nest heeft gebouwd

in de holte van een standbeeld

Verdwaalt in een tijd

tussen

herinneren hoe hij ooit hier is beland

en willen vergeten hoe het afloopt

in

Schop knijp sla me dan Gloria

Maak me in godsnaam wakker

Anders komt de dag

sneller dan ik denk

Dat ik mezelf aantref

op dezelfde kruk als waar ik nu zit

en besef als het al te laat is

Dat ik het verzet heb opgegeven

Dat ik genezen ben van mijn chronische aandoening:hoop

Dat ik geen toekomst meer heb

niet hier en niet daar

net zo als zij

Ik kan aan je gezicht zien

dat ik je verveel Gloria

Maar zal ik je eens iets zeggen

Fuck die shit

Ik betaal voor je gezelschap

dus waar is verdomme je lach?

Leg je geile hand in de mijne

en laten we naar buiten gaan

het park in

Ik kan die koppen hier niet meer zien

Ik wil het gras tussen mijn tenen omhoog voelen kruipen

zoeken naar wat blijvend is

de aarde de bomen de hemel

Want deze stad is een gevangenis

volgestouwd met tijdelijke dingen

Hoe kun je weten waar je thuishoort Gloria

als je voort beweegt door een stenen wereld

zonder ooit een voetspoor in de aarde te zetten?

Shhhht hoor je de wind?

Hij zegt: “seks vormt het lichaam

waarheid vormt de geest”

Dus gooi je hakken uit

je blote voeten

je gejaagde ogen

ze winden me op

Ja zet je valse nagels in mijn vlees

en laat me godverdomme voelen nu

dat ik leef

 

 

Hé chauffeur, laat de taximeter maar lopen,

het maakt me niet uit hoe veel het kost

hier heb je al mijn geld

het laatste dat ik heb

Waar naartoe?

Kent u het adres van niemandsland?

want hier mag ik niet blijven

en in mijn land willen ze me niet terug

dus kreeg ik van de IND ambtenaar een dagkaart

voor gratis openbaar vervoer door het hele land

en wenste hij me succes op het treinstation

Ik nam de intercity naar deze stad

dook de eerste de beste ondergrondse in

tot aan het einde van het traject

en weer heen

en weer terug

bleef ik zitten

Een zwerver met een gitaar

stapte in bij station Brooswijk

hij stemde zijn snaren met jazzy akkoorden

en begon te spelen

Over bevroren eenden en gedachten in de ijskast

opgesloten en dood

zong hij

en tegen de beslagen ramen van de metrocabine

dook het refrein terug mijn oren in

als een boemerang

Ik wil het para para paradijs

parakoek paravrouw en paravogels

Een plek waar geen leugens zijn of slachterij

waar alles simpel is

en waar maar één woord bestaat

liefde liefde liefde

Dus vergeef me mijn accent

en mijn alcoholstank

en rijd me rond

tot aan het einde van de nacht

door deze godvergeten klotestad

Neemt u mij niet kwalijk

dat was niet aardig om te zeggen

Het is alleen

Ik ben zo diep gevallen

Mijn enige troost dit cassettebandje met paramuziek van Estrella

De Dichteres van de Stem

Onze Ambassadrice bij de sterren

Zet u het voor me op repeat?

Ah moet u horen Eitab

Naar dit nummer luisterden we vaak

tijdens de gevechtspauzes

op de militaire post

Als de geur van jasmijn in de ochtend is haar stem

Zijde en vlam ineen

Door Estrella waren we tussen de granaten door

in staat om lief te hebben

Met haar stem als mast

bevoeren we de zee van hoop

Dat was in de tijd dat ik een collega van u was

in de straten van Calamanche

en de muziek van Estrella laten horen

door de taxispeakers

nog een daad was van verzet

Ochtend en avond zong ze

liefde verloren pijn kwam in de plaats

wat wil ik nu? waarom zoeken naar een ander?

er zijn er zo velen en toch is hij de enige

En via de binnenspiegel boven het dashboard

wisselden mijn passagiers en ik

een blik uit van verstandhouding

Het was een belofte dat we elkaar niet zouden verraden

dat we ons land na de burgeroorlog en de dictatuur

samen opnieuw zouden opbouwen

met de stem van Estrella als baken in de nacht

Een belofte die ik gebroken heb

door te vluchten naar dit land

En dan wandel je op een dag

door jullie straten van melk en honing

langs de neonborden en sluikreclames die 24/7 roepen

Absorbeer! Consumeer!

En plotseling valt het masker af

van jullie schijnwereld

die met minder geen genoegen neemt

Want de dingen die jullie nodig hebben

voor een eenvoudige maaltijd

bestek een bord een tafel een pan

lucifers een betaalde gas- en energierekening

een ijskast een provisiekast een supermarkt

is ronduit verbijsterend

En tot je grote schaamte ontdek je

dat je alles achter je hebt gelaten

voor een iCloud illusie

Dus zet me maar af hier

voor de gesloten poorten van de dierentuin

Ik wil jullie leven niet meer

Ik wil niet werken voor een koophuis met ligbad en kookeiland in Broek en Waterland

Ik wil niet ’s avonds op de bank

survivalen met de sterren op HD tv

een toastje camembert

de internetprovider

en verzekeringsagent bij de hand

Geef mij de dieren en de rotsen en de bomen maar

als ik op blote handen en voeten palmvruchten kan plukken

vlak onder het bladerdek

lukt het me ook wel jullie hekken te bedwingen

Tussen de apen en de slangen zul je me vinden

als je me zoekt

waar ik zal leren nergens meer naar te verlangen

een steen te zijn in het veld

te dansen op het mineurakkoord

en kracht te putten uit de onverschilligheid

van het tijgeroog

 

 

Met dank aan: Stromae, Fairuz, Mashrou’ Leila, James Blake feat. RZA, Mahmoud Darwish, Berliner Tagebuch, Tjalie Robinson en Thé Lau. Foto: Jan Theun van Rees (Verborgen Stad)

 

 

Vijftig woorden voor sneeuw

Standaard

Vanmiddag fietste ik naast mijn zoontje door de Amsterdamse binnenstad.

Onderweg bespraken we gewichtige zaken.

Het kampioenschap van Ajax.

Het grote zwarte gat in het midden van de Melkweg.

Als iemand ons in wilde halen, fietste mijn zoontje een stuk vooruit om ruimte te maken .

Het was zo’n moment dat je je als ouder beseft hoe snel je kind groeit.

Nog even en hij vindt zijn weg door de stad zonder jou.

Terwijl het nog zo kort geleden lijkt dat je hem als een dwergaapje in slaap wiegde in de takken van je armen.

Hoe zou hij dit moment ervaren, vroeg ik me af terwijl mijn zoontje zich onverschrokken door het stadsverkeer bewoog. 

Zou hij zich deze fietstocht later herinneren als een vroeg Monument van Zelfstandigheid?

Een moment waarop hij zich los gezongen had gevoeld van zijn ouder?

Waarop hij even geen kind meer was geweest?

Vrij. Onafhankelijk. 

Maar ook, op een wezenlijk niveau, alleen op de wereld….

Vijftig woorden voor sneeuw

Papa en mama bellen aan als de meeste kinderen al zijn opgehaald. Dylan springt in de armen van zijn vader. Hij heeft hem gemist. Vanmiddag is hij teruggekomen uit Portugal. Voor zijn werk graaft hij daar naar oude dingen, in een grot diep onder de grond. Botten en zo.

Zijn moeder lacht naar hem. Verliefd zijn is stom. Maar als hij later trouwt, dan wil hij trouwen met een meisje dat net zulke groene ogen heeft en net zo lekker ruikt naar Robijn fris en fijn als mama.

’Heb je het leuk gehad?’ vraagt ze.

Zijn klasgenootje Thomas is 10 geworden vandaag. Hij viert zijn superheldenfeestje bij hem thuis. Toen Dylan daarstraks zijn cadeautje op de grote stapel legde, zat Thomas aan het hoofd van de versierde tafel in zijn nieuwe Mega Toby pak. Eerst blies hij alle kaarsjes in 1 keer uit. Toen kreeg iedereen een stuk mokkataart en warme chocolademelk met slagroom. Thomas had zijn taart als eerste op want hij kon niet wachten zijn cadeautjes uit te pakken.

‘Hij heeft een Transformer gekregen’, zegt Dylan jaloers. Hij wijst naar Thomas die aan Mustafa laat zien hoe je de armen en benen van de robotstrijder omklapt zodat hij verandert in een gevechtsvliegtuig met raketmotors.

Zijn vader zet hem neer op de grond. Dylan wankelt op zijn benen. Hij is moe van het spelen en heeft buikpijn van de taart en de popcorn en de paprikachips. Met zware ogen kijkt hij op zijn Spidermanhorloge. De grote wijzer staat op de 6, de kleine net voorbij de 4. Half 5.

Iedere keer als hij op zijn horloge kijkt, is hij gelukkig dat hij de tijd bij zich heeft. Dat geeft hem het gevoel dat hij een grote jongen is. Maar hij snapt nog niet alles van hoe de wijzers werken. Wat als hij het horloge per ongeluk verkeerd om aan doet. Draaien de wijzers dan achterstevoren de andere kant op? Komt dan eerste de maan op en dan pas de zon?

‘Is het al avond?’ vraagt hij.

‘Bijna’, zegt mama.

‘Dan mag ik televisie kijken toch?’

Zijn vader geeft hem een aai over zijn bol. ‘Ga maar even met Thomas spelen’, zegt hij. ‘We gaan zo.’

Mama en de moeder van Thomas omhelzen elkaar. Grote mensen houden van kletsen dus het kan nog wel even duren voordat ze naar huis gaan. Verveeld pakt Dylan een verdwaalde hot wheels van de grond. Over de leuning van de bank laat hij het raceautootje heen en weer rijden. Met een half oor luistert hij naar het gesprek van de moeders.

Na enige tijd vangt Dylan het woord ’skelet’ op. Lyn en Thomas vinden skeletten eng. Maar zij zijn bangerikken. Een keer heeft hij in een museum een schedel aangeraakt en dat deed hem helemaal niks. Want eigenlijk is doodgaan net zo iets als heel lang slapen. Dat doet oma ook op het kerkhof vlakbij de zee. Zaterdag heeft hij met mama bloemen bij haar graf gelegd. Het was er heel stil. Je kon alleen de golven horen achter de duinen en de wind in de bomen. Niemand werd wakker.

Later bij de deur delen Thomas en zijn vader verrassingszakjes uit. Er zitten spekjes in, twee ballonnen zonder lucht erin en een doosje rozijnen. Buiten voor de deur blijven papa en mama en de ouders van Thomas nog even napraten. Dylan loopt alvast een stukje de gracht op. De lucht is blauw en de zon schijnt. Toch is het koud buiten. Als hij zijn adem uitblaast komt er een rookwolk uit zijn mond. Net als uit de schoorsteen van een locomotief.

Overal ligt sneeuw. De stad is stiller dan in de zomer. Zijn voetstappen, de stemmen van zijn ouders, alle geluiden klinken zachter. Misschien worden ze wel begraven onder de sneeuw, denkt hij.

De Volvo van papa en mama staat tegenover het huis. Eerst links kijken en dan rechts. Geen verkeer. Voorzichtig neemt hij een aanloop en glijdt op zijn sneeuwlaarzen over de bevroren weg. Bij de achterdeur van de auto draait hij zich om. Hij wil zijn ouders roepen dat ze moeten komen. Maar hij doet het niet. Iets houdt hem tegen.

Een onbekend gevoel neemt plotseling bezit van hem. Het is net of de onzichtbare navelstreng die dag en nacht gespannen zit tussen hem en zijn ouders, knapt. Ik ben 1, zij zijn 2, denkt hij. De twee getallen flikkeren aan en uit in zijn hoofd. 1, 2, 1, 2.

Als verlamd staat hij bij de auto en kijkt naar zijn ouders aan de overkant van de straat. Afgescheiden van hen, voelt hij zich helemaal alleen op de wereld. Het is een verwarrend besef dat hem op hetzelfde moment vreselijk bang en intens gelukkig maakt. Hij is los, vrij, maar ook ankerloos.

Dylan kijkt omhoog naar de blauwe hemel, ver weg en immens. De wereld is zo groot en raar. Vol en leeg tegelijk. Zullen zijn ouders hem wel vinden als hij ergens verdwaalt?

*

Na het televisiekijken en het avondeten gaat Dylan onder de douche. Terwijl hij de badkikker met een grote sprong van zijn knie naar zijn voet laat springen, zeept zijn moeder zijn rug in. Eerst, denkt Dylan, was hijzelf ook een kleine kikker. In de buik van zijn vader. Daar is hij geboren. Toen, op een dag, zwom hij naar de buik van mama. Waar hij groeide en groeide tot hij een baby werd.

‘Mama’, vraagt hij, ‘waar kom ik vandaan?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Waar was ik toen ik nog niet bij jullie was?’

Zijn moeder geeft niet gelijk antwoord. Met haar rode nagels krabt ze langs de zijkant van haar voorhoofd. Dat doet ze wel vaker als ze een vraag moeilijk vindt. Pas als ze zijn rug heeft schoon gespoeld met warme stralen uit de douchekop en een handdoek om hem heeft heengeslagen, zegt ze, ‘Dat weet ik niet.’

‘Maar jij weet toch alles?’, vraagt hij teleurgesteld.

‘Dat denk jij maar.’ Ze droogt zijn haren af. Dan pakt ze zijn bibbertandenborstel uit de glazen beker op de hoek van de wastafel.

‘Thomas zegt dat we van sterrenstof zijn gemaakt’, oppert hij.

‘Misschien’, zegt mama. ‘Er zijn mensen die dat geloven, ja.’

Ze reikt hem zijn tandenborstel aan. ‘En nu poetsen jij. ’

Dylan doet de klep naar beneden en gaat op de wc-pot staan zodat hij zichzelf kan zien poetsen in de spiegel. Voor zijn gevoel is zijn moeder een stukje kleiner geworden en Thomas een stukje groter. Als hij de volgende keer een moeilijke vraag heeft, zal hij zijn vriendje vragen om het antwoord.

Die avond is papa aan de beurt om voor te lezen. Met zijn kleren aan kruipt zijn vader naast hem in bed. Het boek ligt tussen hen in. Terwijl papa het verhaal voorleest van Krummel de rups slaat Dylan de pagina’s om.

Hummel vindt zichzelf maar een dood gewone groene rups. Hij draagt geen eigen huis op zijn rug zoals de slak. Hij heeft geen mooie rode stippen zoals het lieveheersbeestje. Dennenappels optillen zoals de sterke mier kan hij ook niet. Iedere dag voordat hij gaat slapen, klaagt Hummel bij god. Waarom ben ik zo gewoon? vraagt hij. Waarom ben ik niet zo bijzonder als de andere dieren? Op een avond is hij zo moe van het klagen dat hij aan een blad van een boom gaat hangen en wegvalt in een diepe slaap. Wanneer hij wakker wordt, valt hij uit zijn slaapzak. Hij merkt dat hij prachtige vleugels heeft gekregen met kleuren en stippen en vliegt blij weg de wijde wereld in.

Papa slaat het boek dicht.

Dylan wrijft in zijn ogen en gaapt. ‘Waarom is Hummel zo blij?’, vraagt hij.

‘Omdat er niemand in de wereld is zoals hij.’

‘Maar Krummel dan, zijn vriendje? Dat is toch ook een rups die een vlinder wordt? Dan zijn ze toch precies hetzelfde?’

Zijn vader gaat rechtop in bed zitten. ‘Dat zou je denken hè’, zegt hij. ‘Maar iedere vlinder is anders. Ook al zijn ze van de dezelfde soort.’

‘Zijn er meer soorten dan?’

‘Veel meer. Duizenden.’

‘Zoveel?’ Dylan kijkt zijn vader met grote ogen aan. Hij kent alleen de nachtpauwoog. Volgens Thomas is dat een superduperdier want een mannetje kan een vrouwtje ruiken op 11 kilometer afstand. Dat is net zo ver als van de dierentuin helemaal tot aan de zee.

‘En weet je wat het mooie is?’, zegt papa. ‘Wat voor de vlinder geldt, geldt voor alle dingen. Alle dieren, alle mensen en alle sterren. Ook al lijken ze soms op elkaar, er is er geen 1 hetzelfde.’

Zijn vader kust hem welterusten en klikt de paddenstoellamp uit naast zijn bed. Dylan hoort de deur van zijn slaapkamer in het slot vallen. Onrustig woelt hij in zijn bed. Opeens is hij niet moe meer. Het idee van duizenden vlindersoorten beangstigt hem. Hoeveel vlinders zijn er dan wel niet op de hele wereld?

Dylan slaat de dekens om en schuift het gordijn voor het raam een stuk opzij. Het sneeuwt buiten. Ineens begrijpt hij wat juf Paula vlak voor de kerstvakantie in de klas vertelde. Eskimo’s hebben vijftig verschillende woorden voor sneeuw omdat niet iedere sneeuwvlok hetzelfde is. Maar zou het dan zo zijn dat de ene sneeuwvlok de andere niet herkent als ze naast elkaar op de aarde neervallen?

Met een frons op zijn voorhoofd staart hij naar de ontelbare witte vlokken die uit de donkere lucht neerdalen op de auto’s en de bomen en de daken van de huizen. Er moet toch iemand zijn, denkt hij, die het overzicht heeft. Iemand die alle sneeuwvlokken en alle vlinders telt en bijhoudt in een groot boek. Maar wie is dat dan? Wat is dat dan? Een soort superheld met een tien voor rekenen? Een god van alle kleine dingen?  

Gabo

Standaard

Op zoek naar het huis van Gabo Buendía volgde ik de gele vlinder door de straten van Macondo, langs de hoerenkast van Pilar Ternera en het verborgen graf van de incestueuze zoon met het varkensstaartje tot op het kermisplein waar de zigeuners het ijs aanprezen als het zevende wereldwonder.

Voorbij het plein landde de vlinder op de tak van een frailejones die groeide op de hoek van een naamloze steeg. Van overheidswege ingehuurde sloopbrigades waren bezig de steeg in zijn geheel neer te halen met betonhamers, dynamietstaven en kettinggezaag. De vadsige opzichter van het sloopproject, die kolonel Aureliano Buendía nog gekend had uit de tijd dat ze samen vochten tegen het puta leger van generaal Caldoron, informeerde me dat de Buendía’s op nummer 74 noodgedwongen de wijk hadden genomen naar Zipaquirá, een sloppenwijk op het moeraswater aan de oostelijke rand van Macondo.

 

“Alle families zijn ruim van te voren gewaarschuwd hun huis te verlaten señor”, beweerde de opzichter terwijl hij de gele Atlasvlinder wegjoeg met een welgemikte fluim van zijn pruimtabak. “De brief van de gemeente was heel beleefd señor , ik heb hem zelf gelezen señor, u moet begrijpen señor, de stadkust wordt opgeschoond señor, er komt hier een nieuw casino en een 24/7 shopping mall señor, we moeten verdomme iets doen om de toeristen terug te lokken señor, die cabrones durven niet meer te vliegen señor sinds die kaboem in Los Ustados Unidos, dus heeft de burgemeester besloten señor , hoe stond het er ook al weer, o ja, ‘om alle ongeautoriseerde constructies in Zipaquirá te ontruimen’, er zullen binnenkort nog meer straten in de buurt volgen, gelooft u me señor, de plannen van de gemeente zijn estupendo!”

De volgende ochtend besloot ik een van de gondels te nemen die langs de oostelijke rand van het moeras op het groezelige water lagen te dobberden en de oversteek te maken naar Zipaquirá. Op de bodem van mijn rugzak, naast een fotocamera, een doosje malariapillen en een vergeelde stadsgids, lag de aardewerken urn met de as van Gabo. Vertwijfeld vroeg ik me af of ik zijn familie in een dichtbevolkte sloppenwijk zou kunnen traceren om hen de stoffelijke resten te overhandigen. Mijn enige aanknopingspunt zat opgeborgen in de binnenzak van mijn colbert: een zwart-wit foto van de jonge Gabo met een vliegende katholieke missionaris op de achtergrond, genomen toen hij nog bij zijn grootouders woonde in het kustplaatsje Aracataca.

Ik ritste het voorvak van mijn rugzak open en haalde tien Amerikaanse dollars tevoorschijn. ‘Als ik je dit geef’, vroeg ik aan een van de roeiers, een kale, rijzige mesties met een sikje en een zonnebril op met kapotte donkere glazen, ‘hoe lang kun je me dan rondvaren?’

De roeier, die zich voorstelde als José Arcadio, pakte het biljet aan met één hand en hield het tegen het zonlicht. Vervolgens wreef hij het papier fijn tussen zijn vingers. Overtuigd van de echtheid van het biljet, vouwde hij het dubbel, stopte het in de geldbundel die aan een riem vastzat rondom zijn magere middel. ‘Si desea señor’, antwoordde hij terwijl hij mij de boot introk en met versnelde slag richting de waterwijk roeide, ‘espero a que salga la luna, no hay ningun problema.

Tot laat in de loeihete middag voer José Arcadio me langs honderden schots en scheef staande hutten op palen, de roestbruine golfplaten daken gehuld in rokerige nevelen afkomstig van visrokerijen op drijvende vlonders. De gesteven kraag van mijn witte blouse jeukte in mijn zweterige, door moerasmuggen bestookte nek. Ik toonde het portret aan in kleurige doeken gewikkelde vrouwen die met hun baby’s op de rug gebonden in kleermakerszit tussen hun schaarse bezittingen zaten. Aan mannen die huis aan huis palmharten, papaja’s en groene bakbananen verkochten, uitgestald op de vochtige bodem van hun krakkemikkige bootjes. Aan slungelige pubers die hun gondels behendig punterden door het raster van naar riool stinkende waterwegen tussen de dicht tegen elkaar aangebouwde paalwoningen.

Ik had de hoop al bijna opgegeven toen José Arcadio aanmeerde bij een vlonder voor het houten geraamte van een krotwoning met een dak van oranje plastic zeil. Op de vlonder zat een vissersvrouw op haar hurken naast een blauwe bak, tot aan de rand toe gevuld met tilapia. Één voor één pakte ze een dode vis uit de teil, stak de staart vast aan de kop en legde hem op een barbecuerooster waaronder een laagje kolen lag te gloeien. Toen ik haar het portret van Gabo liet zien, wees de vrouw zonder aarzeling naar een half wegzakkende barak schuin aan de overzijde van de waterweg.

José Arcadio peddelde de gondel naar de verzakte paalwoning. Ik nam de rugzak en stapte de boot uit, de vlonder op. Achter me stak José Arcadio de spaan als een hefboom in de ondiepe modderbodem. Hij ging zitten op de dwarslat bij de achtersteven en begon een sigaret te rollen.

In de deuropening van de barak op stelten bleef ik stilstaan. Voorin de schamele paalwoning sliepen twee kleine kinderen tegen elkaar aan op de kale grond. Stukken kleding en visgereedschap lagen rondom hen heen verspreid op de vochtige houten vloer. Vissersnetten, de mazen dun en fijn, hingen in bundels aan het lage plafond. Wat borden, plastic drinkbekers, juten zakken met de opdruk Bananas Produced in Macondo opgestapeld langs een wand. De enige versiering aan de muur was een kleurenprent van de heilige Remedios de Schone die op een dag, bij het opvouwen van de lakens, ten hemel was gevaren.

In een hoek van de barak zat José Arcadio Segundo wijdbeens voor een strogele teil met krabben. Binnen het bereik van zijn hand lag een kapmes waarmee hij de scharen, opeen gehoopt in een tweede bak met water, van hun romp verwijderde. Renata Remedios, Rebeca en de zeventien naakte zonen van kolonel Aureliano Buendía zaten in een andere hoek gehurkt rondom een conservenblik. Amaranta Ursula, een tienermeisje met lang, ravenzwart haar en verrotte tanden, schraapte net een klont gesuikerde rijst uit het blik en stopte het in haar mond. De naakte jongens, hun monden volgepropt, zaten onbeweeglijk als leguanen op een rots. Hun strak gespannen buiken puilden uit tussen hun broodmagere benen.

Ursula Iguaran, haar gebeeldhouwde gelaat een mengeling van indiaanse en negroïde trekken, nam me stilzwijgend in zich op met een zware, ondoorgrondelijke blik. Vanaf zijn plek staarde José Arcadio Segundo me onafgebroken aan, een harde, starre blik in zijn ogen, zijn gespannen hand een greep verwijderd van het kapmes naast hem op de grond.

De drukkende hitte binnenin de hut was bijna ondraaglijk. Log en massief hing de stilte tussen mij en Gabo’s bloedverwanten in. Het brakke water onder de paalwoning, verspreider van een adembenemende stank van rottend voedsel en excrementen, spiegelde tussen de spleten van de plankvloer. Een rat zo groot als een jonge kat schoot vanonder een juten zak de kamer in, schoot weg over de stoffige vloer en verdween door het poepgat met een plons het brakke water in.

Plotseling werd een van de kinderen die op de grond lag te slapen wakker. Het jongetje, bruin en spiernaakt, wreef zijn vuistjes in zijn ogen en ging rechtop zitten. Toen hij mij in de deurpost zag staan, bevroor hij. Half angstig, half nieuwsgierig gaapte hij de vreemde gestalte aan. Zo nu dan zochten zijn ogen de blik op van zijn moeder Ursula Iguaran, die nauwelijks merkbaar met haar hoofd knikte.

Aarzelend schuifelde het jongetje op me af. Op een veilige afstand bleef hij stilstaan. Ik hurkte door mijn knieën en zette de rugzak voor me neer op de grond. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat José Arcadio Segundo zijn hand op het handvat van het kapmes legde. Voorzichtig deed het jongentje een stap naar voren en begon aan de canvas stof van mijn rugzak te plukken.

Abierto, abierto!’, riep hij.

Ik ritste de zak open en haalde een balpen tevoorschijn. Het jongentje griste de pen uit mijn hand en stopte het in zijn mond. Toen hij een vies gezicht trok van de smaak en zijn boventanden bloot vielen, was een van zijn voortanden blauw geworden van de inkt.

Ursula Iguaran lachte.

De spanning brak. Het jongentje ging bij Amaranta Ursula en andere kinderen zitten om te eten. José Arcadio Segundo stak brandhout aan onder een rooster dat op de vlonder stond en legde krabbenscheren op de gril om gerookt te worden. Renata Remedios bracht me een kom met water uit een regenton. Toen wekte Ursula Iguaran het meisje dat nog lag te slapen, nam haar op schoot en nodigde me uit bij haar te komen zitten.

Digame señor’, vroeg ze toen terwijl ze het huilerige meisje in haar armen wiegde, ‘por qué estás aqui?

Ik vertelde het haar.

Ursula Iguaran glimlachte opnieuw. ‘Pero por que estas tan triste?’, zei ze verbaasd. ‘El no murió para que podemos vivir para siempre?’ 

                                         * * * *

Verklarende woordenlijst:

Frailejones: grote Colombiaanse plant met goudkleurig blad.

Puta: hoer

Cabrones: klootzakken

Estupendo: geweldig

Si deseo espero a que salga la luna, no hay ningun problema: als u wilt wacht ik tot de maan opkomt, geen enkel probleem.

Abierto, abierto!: maak open!

Digame señor, por qué estás aqui?: Zeg me waarom u hier bent? 

Pero por que estas tan triste? El no murió para que podemos vivir para siempre?: Maar waarom kijkt u zo bedroefd? Is hij niet gestorven opdat wij voor altijd leven?

PS

Gisteren namen duizenden In het Paleis van de Schone Kunsten in Mexico Stad afscheid van de afgelopen donderdag overleden Colombiaanse schrijver Gabriel Garcia Marquez. Door zijn fans werd Marquez ook wel liefkozend ‘Gabo’ genoemd. Bezoekers van de plechtigheid droegen gele papieren vlinders, een verwijzing naar zijn meest bekende roman Honderd jaar eenzaamheid, een kroniek van de familie Buendía waarvan de stamvader José Arcadio Buendía het stadje Macondo stichtte.

De vlinder verwijst naar Mauricio Babilonia, de geliefde van een van de zussen van José Arcadio Buendía, een man die overal waar hij ging steevast “omringd werd door de gele vlinders van de liefde.”

Alle namen in ‘Gabo’ tenslotte verwijzen naar namen van personages uit Honderd jaar eenzaamheid.

 

 

Hiroshima mon amour

Standaard

Alsof ze de gordijnen van een stoffige kamer opensloeg – de meubels en spiegels afgedekt met witte lakens -, opende Saskia de garderobekast en schoof de kleerhangers uiteen.

Wat zou ze aantrekken vanavond?

De dresscode voor het tuinfeest was exotisch. Één voor één trok ze de kledingstukken uit de kast die ze bij het thema vond passen. Een viscose topje met Hawaï print. De zilverkleurige charlestonjurk die ze ooit opdook in een tweedehands kledingzaak in East Village. Of koos ze toch voor de yokata, de zomerkimono die ze van Eric had gekregen tijdens hun huwelijksreis door Japan.

Zonder de kimono van de hanger af te halen hield ze hem voor haar lichaam. Puur zijde. Tahiti violet van kleur. Aan de voorzijde van de doorlopende stofprint verliet een geisha met geloken blik een pagode gebouwd tegen de flanken van een besneeuwde bergtop. Op de rug stak de geisha, hoog boven een ravijn waar een kolkende rivier doorheen stroomde, een hangbrug over.

Voor de spiegel draaide Saskia van links naar rechts op de bal van haar voet om te zien of de yokata haar nog stond. Hij was ook uitgenodigd, wist ze. Een gemeenschappelijke vriendin organiseerde het feest. Jullie zijn twee volwassen mensen, had ze gezegd, ik ga niet kiezen tussen jullie. Ze beet op haar onderlip. Slikte haar zenuwen weg. Mooi, commandeerde ze haar evenbeeld, zul je zijn.

Heiwa-koēn. Ineens herinnerde ze zich de naam. In een boetiek vlakbij het Heiwa-koēn, het Herdenkingspark van de Vrede, had hij de kimono voor haar gekocht. Het crêpe cadeaupapier was gevouwen in de vorm van een kraanvogel. Toen ze het uitpakte vond ze een handgeschreven kaartje, weggestoken onder de obi, de brede crème witte gesp. “Hiroshima mon amour” had haar ex-man erop geschreven in dat overdreven keurige handschrift van hem. Bijna even griezelig perfect als de rioolputten op het wegdek van de Yorozuyo brug, straatkunstwerken van gietijzer waarop haiku verzen en brandweermannetjes in gele pakken stonden afgebeeld.

*

Ze lopen over de Yorozuyo brug, even ten zuiden van het Herdenkingspark. Schuin voor hen, aan de overkant van het water, strekken de wolkenkrabbers in het Hondori winkeldistrict hun glazen vingers uit naar de hemelboog. Straaljagers en passagiersvliegtuigen kalligraferen de strak blauwe lucht met witte condensstrepen. Stroomopwaarts, waar de Motoyasu-gawa en de Ota-gawa rivier samenvloeien, glooien de met ginkgobomen begroeide bergheuvels die Hiroshima stad omringen.

Bij de reling, aan de rechterkant van de brug, staat een groep middelbare scholieren in een halve cirkel rondom hun leraar geschaard. De jongens zijn gekleed in donkerblauwe blazers en grijze pantalons. De meisjes dragen witte blouses, korte, donkerblauwe rokken en witte kniekousen die hun bleke bovenbenen ontbloot laten.

Soemiemasen’, vraagt Eric in zijn beste Japans aan een van de leerlingen. ‘Korehanan desuka?’

Is victim bomb’, antwoordt het meisje in robot-achtig Engels. Beleefd doet ze een stap opzij en wijst naar een langgerekte witte vlek op het brugdek. De vlek vertoont de contouren van een menselijk figuur. Een been, bevroren in de beweging van een stap, hangt omhoog opgetild in de lucht. In het steen gebrand door de kracht van de atoomexplosie lijkt de weggevaagde wandelaar te zijn samengevallen met zijn eigen schaduw.

Ze lopen door, de brug af.

Nadien hadden ze nog vaak gesproken over de wandelaar. Was hij een medewerker van de Industriële Promotie Hal even verderop langs de rivier, het enige gebouw binnen het episch centrum dat was blijven staan? Een jonge vrouw die haar huis verliet in Oto-machi aan de overkant van de rivier, op weg naar de vismarkt? Dat het een kind zou zijn, was onwaarschijnlijk. Het was kwart over acht in de ochtend toen de Paddenstoel boven Hiroshima verscheen. De meeste kinderen waren toen al op school. De scholen begonnen vroeger in die tijd, ook in Japan.

Ze hadden er nog vaak over gesproken. Maar niet op het moment dat ze de brug aflopen, terug naar hun kamer in de ryokan met de gevlochten tatami matten op de vloer, de lage tafel van vuurhout in het midden, de houten schuifdeuren bekleed met vliesdun rijstpapier en de gele brokaatkarpers in de watertuin op de binnenplaats. Zwijgzaam lopen ze dicht tegen elkaar aan. Intuïtief verstevigt de grip van hun in elkaar gestoken handen. Hun gedachten zijn bij de wandelaar op de Yorozuyo brug. Een leven in een nanoseconde afgebrand tot op de laatste cel. Het as van zijn lichaam in het steen getatoeëerd met de inktpen van de nucleaire straling.

                                               *

Ze had het niet laat gemaakt.

Voor de kapspiegel in de slaapkamer deed Saskia haar oorbellen uit. Met katoenen bolletjes verwijderde ze haar make-up. Toen ze haar kimono uittrok ontdekte ze een losse draad bij de mouw. Ze pakte het nagelschaartje uit de badkamer en ging op de rand van het tweepersoonsbed zitten. Met de rugzijde naar boven drapeerde ze de yokata over haar linker onderarm, knipte de draad door en legde het schaartje weg op de nachtkast.

Met haar rechter wijsvinger volgde ze de loop van de hangbrug tot vlak achter de geisha. Boven de bergtop, op schouderhoogte, scheen een gouden zon neer op het naaldbos achter de pagode. Op de houtbruine planken was de schaduw, die de geisha achter zich op de brug wierp, handmatig in het stof geborduurd met goudkleurig garen.

Ze drukte haar duimnagel in de gladde zijden stof. Waarom, siste ze tegen de gouden schaduw. Waarom ben je weg gegaan?

Even maar had ze Eric gesproken, bij de hapjestafel. Hij deed altijd zo luchtig over de scheiding, dat kon ze niet uitstaan. Alsof ze niet gefaald hadden samen. Nooit zouden ze de schaduw op de brug vergeten. Die belofte hadden ze elkaar gedaan, terug op hun kamer in de ryokan. Hoe fragiel hun leven was. Hoe kostbaar hun geluk. Daaraan zou de schaduw hun blijvend herinneren. Het zou hun gesprekken voor de rest van hun leven blijven voeden. Hun seksleven verdiepen. Hoofd- van bijzaken filteren. Hen leren iedere dag te leven alsof het hun laatste was. Hen aansporen hun dromen en ambities uit te wonen tot op het bot.

Hun schaduwverbond. Ze hadden het verraden.

Middenin de nacht schrok ze wakker. De glow-in-the-dark wijzers op haar horloge beweerden dat het half twee was. Vreemd. Het voelde veel later.

Ze zullen nu wel wakker worden in Hiroshima, ging het door haar heen. Gehurkt op tatami-matten drinken ze gifgroene thee in gouden kimono’s.

 

PS.

Dit weekend herdacht minister Timmermans van Buitenlandse Zaken de slachtoffers van de atoombom in Hiroshima. Hij was in Japan voor een conferentie over nucleaire ontwapening.

Surti

Standaard

Ze was zo’n lieve vrouw. Behulpzaam. Je kon ontzettend met haar lachen. Genieten van het leven. Dat probeerde ze. Zoveel mogelijk.

Het liefst ging ze met haar vriendinnen op vliegvakantie. Samen stukjes van de wereld zien, zei ze altijd, daar word ik gelukkig van. Overal was ze geweest. Tenerife. Korfu. Isla Margarita. Maar niet met mij, haar hartsvriendin. Ik durfde nooit met haar mee te gaan. Sinds 9/11 heb ik verschrikkelijke vliegangst. ‘ Maak je geen zorgen mati’ zei Surti altijd tegen me als ze op het vliegtuig stapte en ik haar smeekte om niet te gaan , ‘er gebeurt niks.’

Van de radar geraakt op tien kilometer hoogte.

Rusteloos zwierf ik door de kamers van mijn huis. Plotseling leken de onzichtbare draden, die alles bijeen hielden, te zijn doorgesneden. In de bijkeuken, zonder dat ik er erg in had, vouwde ik de was binnenste buiten op. Niets had gewicht meer. Alles zweefde. Los gezongen van de Hongaarse servieskast in de eetkamerhoek. Van mijn man en kinderen. Zo voelde ik me. De telefoonstem van mijn moeder die zei ‘ Ga nou niet de hele dag thuis lopen malen hè’ drong niet of nauwelijks tot me door.

Ik geloofde het gewoon niet. Dat een Boeing 777 het dag in dag uit, week in week uit, van satellieten kon winnen met verstoppertje spelen.

Deze keer was het anders geweest. Surti ging alleen op reis. Haar ex-man Farid had haar geholpen met inpakken. ‘Zorg goed voor mijn huis’, had ze hem gevraagd. Naar Indonesië ging ze, om haar familie op te zoeken. En om de liefde van haar leven te treffen. Ze had hem leren kennen via internet. Een politieagent of een marinier. Mannen in uniform, daar hield ze van. Hij was misschien wel de ware, vertelde ze me met een glunderend gezicht de zondag voor haar vertrek. In Kuala Lumpur zou ze hem ontmoeten.

Een week later hing ze in tranen aan de telefoon. Die man was nooit komen opdagen. Alleen een zogenaamde broer. Die gaf haar een adres. Toen ze aan een taxichauffeur vroeg of hij haar naar het opgegeven adres wilde brengen, weigerde hij. Te gevaarlijke buurt.

Farid is een paar dagen de stad uit. Ik pas nu op Surti’s huis in Osdorp, twee straten van mij vandaan. De wajang poppen in de vensterbank. De lijst met opgezette vlinders in de hal. Net als ik wachten ze op de terugkeer van Surti. We kunnen het gewoon niet accepteren, de dingen en ik. Het is vast allemaal een slechte grap. Een lelijke vergissing.

Alles is nog mogelijk. De Italiaan en de Oostenrijker die op de passagierslijst stonden, bleken achteraf ook niet in het vliegtuig te zitten. En als ze toch in dat vliegtuig zat, heeft het vast ergens een noodlanding gemaakt. Is ze nu samen met de andere passagiers aan het survivallen ergens op een onbewoond eiland in de Indische Oceaan. Want die piloot vloog al meer dan dertig jaar voor Malaysia Airlines. 18.365 Vlieguren heeft hij op zijn naam staan, las ik in de krant. Zo dol was die man op vliegen dat hij thuis een simulator had nagebouwd van een Boeing 777. Zo’n ervaren iemand zet zo’n kist gewoon aan de grond. Weer of geen weer. Met of zonder storing aan de motor.

We hingen op. Ik had zo met Surti te doen. Eenzaam. Geen familie in Nederland. Geen geluk in de liefde. Dat was een kant van haar die niet veel mensen kenden. Vrolijk. Altijd een lach voor je klaar. Dat was wat ze aan de buitenwereld liet zien. Maar Surti staat dichter bij me dan mijn eigen zus. Ik ken haar geheimen, haar donkere momenten. Soms voelde ze zich zo alleen, zo lelijk en afgewezen, dat ze fantaseerde over haar eigen einde. Op een doordeweekse dag zou ze thuiskomen van haar werk in de beauty salon. Ze zou haar potje koken en op de bank naar een woordquiz kijken, bord op schoot. Misschien zou ze naderhand een kaartje leggen op de computer of de Da Vinci Code uitlezen in de comfortabele stoel bij het raam met haar favoriete pianoconcert van Mozart op de achtergrond. Misschien zou ze een laatste telefoontje plegen met mij of met een andere vriendin. En dan, tegen een uur of tien, zou ze zomaar, zonder er echt over na te denken, het besluit nemen alle antidepressiva die ze in huis heeft weg te spoelen met een glas water uit de keukenkraan. Ze zou de pillen innemen, rustig, uit het vuistje, en op bed gaan liggen. En als de volgende ochtend de wekker om zes uur zou afgaan, zou er niemand meer zijn om het ding uit te zetten.

De satellietbeelden. Geen hoop meer.

Buiten op het achterbalkon van Surti’s huis rook ik een kruidnagelsigaretje. Nummer 130 op de passagierslijst was ze. Ik vraag me af wie er in de stoel naast haar zat in het vliegtuig. Tegen wie ze haar laatste woorden sprak. Of iemand haar hand vasthield. Was het een van de schilders uit Peking en Sichuan die net een expositie hadden gehad in Kuala Lumpur? Die jonge Indonesiër die net een driejarig contract had getekend bij een Chinese oliemaatschappij? Of die vrouw uit Parijs, die samen met haar dochter, haar zoon en zijn vriendinnetje terugvloog van een korte vakantie in Maleisië, op weg naar de Chinese hoofdstad waar de vader van de kinderen, een Franse zakenman die in een ander vliegtuig op weg was naar Peking, hen zou opwachten in de transit hal?

Hard blaas ik de rook voor me uit. Trut, denk ik. Waarom moest je zo nodig via Peking terugvliegen? Omdat het goedkoper was dan een rechtstreekse vlucht van Kuala Lumpur? Waarom kon je godverdomme niet voor één keer in je leven je vlucht missen?

In de hoek van de benedentuin staan plastic zomerstoelen opgestapeld. Een voorjaarswind doet de takken van de populier licht voorover buigen. Afgerukte boombladeren worden van het zitvlak van de bovenste stoel getild en heen en weer geblazen tussen de armleuningen. Sommigen blijven hangen aan het witte plastic.

Ik zie de dralende beweging van de wind en denk heel even dat zij het is. Het verleden moet toch ergens zijn. Het kan niet zomaar in het niets verdwijnen. Surti, maar ook andere mensen die ik ooit heb gekend: in het hart van bepaalde wijken, in kamers en straten, in parken en tuinen waar we samen gedeelde herinneringen hebben achtergelaten; daar zou ik ze altijd kunnen blijven terugvinden. Zo heb ik me dat altijd voorgesteld: dat er plekken zijn waar de doden en de levenden, die je uit het oog verloren bent, een parallel leven leiden, ergens buiten de tijd.

Ik kijk nog een keer de tuin in. Ze is er niet.

PS.

Surti Dahlia, een 50-jarige vrouw uit Osdorp, was de enige Nederlandse passagier aan boord van vlucht MH 370.

Geert Wilders, een liefdessprookje

Standaard

Er was eens, lang geleden in Soekaboemi, een beeldschone straatjongen. Zijn naam was Tarek. Zijn Marokkaanse ouders, handelsreizigers uit Marakkesh die waren neergestreken langs de Javaanse goudkust, had hij op jonge leeftijd verloren bij een huisbrand. Op de markt verdiende de slanke weesjongen zijn geld met vuur spuwen en slangen bezweren. Op de hypnotiserende melodie van zijn toverfluit kronkelden brilslangen als buikdanseressen omhoog uit een rieten mand. ’s Nachts sliep Tarek voor de gesloten deur van de plaatselijke moskee. Zijn enige bedgenoot was een dwergaapje dat hij overdag op zijn gespierde schouder meedroeg door de smalle straten van het Indische dorp.

Geert was een stille, teruggetrokken jongen. Net 20 geworden. Net klaar met het Thomascollege. Hij had een lief, bollig gezichtje. Verrassend lichte, smalle ogen. Een stiekeme voorliefde voor Orchestral Manoevres in the Dark en Wham. Die lange, mooie zomer was hij met zijn ouders op familiebezoek in Indonesië, het land van 14000 eilanden waar zijn moeder, dochter van de Indisch-Nederlandse familie Meijer, geboren was.

Op een middag zag hij de arme straatjongen vuur spuwen op de hoek van het marktplein. De aanblik van deze prachtige draak met zijn glimmende torso hit him like a wrecking ball. Op slag werd hij dodelijk verliefd. De jongen toonde zich gewillig. Het was een zoet minnekozen tussen de theestruiken die weelderig groeiden op de vruchtbare familiegrond aan de voet van de Wajang vulkaan. In de Arabische volbloed armen van de straatjongen maakte het Geert niet uit dat hij geen intellectuele hoogvlieger was. Onder de palmbomen die uitkeken over de Lassi toverrijstvelden kon hij er zelfs wel de humor van inzien. Dat hij in de eerste klas meteen was blijven zitten. Werd teruggestuurd naar de mavo. Weer terug ging naar de havo. In de vierde opnieuw was blijven zitten met een 4 voor Nederlands.

Na een week, in het bijzijn van meneer Nilsson en een homofiele Balinese tempelpriester, trouwden ze in het romantisch geheim. Terwijl Geert in krakkemikkig Indonesisch de gelofte van eeuwige trouw aflegde, had hij Tarek lang en diep in zijn bruine amandelvormig ogen gekeken. Nog nooit was hij zo gelukkig geweest. Alles had hij voor deze straatjongen over. Met Tarek aan zijn zijde zou hij zijn grote droom om Rode Kruis verpleger te worden ergens in het Midden-Oosten waar gaan maken.

Maar op de dag van zijn vertrek terug naar Nederland (Geert moest in Den Haag eerst nog wat formaliteiten regelen voordat hij zijn bruidegom naar Nederland kon laten over vliegen met Garuda airlines) wierp Tarek op het strand van Soekaboemi zijn hoofd wild in zijn nek. Hij zwiepte zijn lange zwarte lokken driest heen en weer en verscheurde het huwelijkscontract in 1001 stukjes. Ineens wilde hij per se een Hollywood leven. Zoals Alexis uit Dynasty: 8 keer trouwen, elke keer met een andere man. Of Elizabeth Taylor: 8 keer trouwen, elke keer met dezelfde man. Welk van de twee wist hij nog niet. Maar voor settelen, schreeuwde hij terwijl hij de trouwring van zijn trouweloze vinger schoof en met een dramatische gebaar de zee inwierp , was het in ieder geval nog veel te vroeg.

*  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *  *

Geert bergt het vergeelde zwart-wit portret van zijn eerste huwelijkspartner op in de privé-kluis op zijn werkkamer,vergrendelt de verzwaarde deur en kijkt op zijn horloge. 19.16. Nog een klein uur. Dan geeft hij een persconferentie geven in café de Tijd aan het Plein in Den Haag. Hij worstelt met teleurstelling. Zijn Partij heeft het in de gemeenteverkiezingen niet zo goed gedaan als gehoopt. Minder stemmen in Almere. Een zetel minder in Den Haag.

Hoe anders kan een leven lopen, denkt hij. Door het raam van zijn kamer staart hij naar het plein op het Binnenhof. Zijn grijze leermeester van het eerste uur verlaat het hof via een zijuitgang. Geert herinnert zich het kleine kamertje zonder ramen waar hij ooit begon als beleidsmedewerker van de VVD fractie. Van zijn politieke vader leerde hij dat politiek bedrijven een vorm van liefde bedrijven is. Een sm spel. Eerst haal je uit met een gewaagde uitspraak. “Hoofddoekjes, ik lust ze rauw” bijvoorbeeld. Rek je de grenzen op van het betamelijke. Je politiek correcte tegenstander reageert als door een wesp gestoken dat je nu toch echt te ver bent gegaan. De media, altijd dol op een rel, stort zich op de bitch fight. Intussen heb jij je punt gemaakt via de woede van je opgewonden opponent. Niet zo zeer je boodschap is belangrijk maar de echo van je geluid. En die echo, die kan ver reiken. Tot ver voorbij de electorale schare die je politieke moed bewonderen. Tot ver over de landelijke grenzen.

Een klop op de deur van een niet onaantrekkelijke beveiliger. Vijf minuten voor vertrek. Geert is zenuwachtig. Voordat hij een flinterdunne menthol sigaret opsteekt, neemt hij een aardbeienkauwgompje. Vaste gewoonten, daar houdt hij van. Houvast. Rituelen. Voor de spiegel boven de porseleinen wasbak legt hij een nieuwe knoop in zijn stropdas. Een licht effen kleur. Altijd. In combinatie met een donkergrijs pak, een wit overhemd en zwarte schoenen.

Herkenbaarheid. Controle. De uitstraling van onverzettelijkheid. Daar gaat het om. Dat willen de mensen zien. Een standvastige leider die zijn woorden nooit terugneemt. Ook binnen de Partij duldt hij geen tegenspraak. Hij zet de koers, niemand anders. De valse nicht in hem kan hij kwijt in de verdeel-en-heersstrategie die hij in de fractie toepast. Partijgenoten afwisselend paaien om ze vervolgens achter hun rug te beschimpen. Het zorgt voor de sekte- achtige sfeer waarin hij gedijt. Iedereen afhankelijk houden van de Leider die alles bepaalt. De diva zijn die opleeft in het spotlicht.

Een laatste kam door zijn gebleekte haar. Als jonge twintiger, net terug uit Indonesië met een gebroken hart, had hij zijn kwart indo haar blond laten verven bij een dameskapsalon achter Utrecht centraal station. Zijn woede en verdriet over zijn gestrande huwelijk verbijtend in de kappersstoel, onderging hij een rigoureuze peroxide behandeling. Het was zijn handelsmerk geworden. Een dorre bos haar, wit heet golvend op zijn hoofd. De schilferende hoofdhuid nam hij maar wat graag op de koop toe.

Want niemand wist dat zijn blonde Mozart coiffure een seinlicht was in de nacht. De hoogglans van zijn blonde haar. Zijn internationale politieke carrière. De media-aandacht. Het was allemaal één groot schreeuw om de Marokkaanse straatjongen met de toverfluit aan de andere kant van de wereld.

De kamer uit, omringd door gespierde beveiligers met oortjes, op weg naar de gepantserde wagen. In de wandelgangen van het gebouwencomplex passeert Geert andere Tweede Kamerleden. Spindoctors. Beleidsmedewerkers. Hij ziet het wel. Hoe sommigen naar hem kijken. Naar de  zonderlinge eenling die hij in hun ogen is. Een retorische clown die strooit met explosieve uitspraken maar nergens te bekennen is als de rook eenmaal is opgetrokken.

Wie ben je nou echt, hoort hij ze denken. Heb je soms iets te verbergen? Makkelijk tot je doordringen is er in ieder geval niet bij. En je kunt nooit open zijn met jou. Nooit voelen we ons bij jou helemaal op ons gemak. Er is altijd een soort spanning. Want als het je uitkomt, laat je ons zo vallen.

In café De Tijd stapt Geert het podium op. Onder luid gejoel neemt hij plaats achter het spreekgestoelte. Zo’n honderd man in de zaal. Media. Hagenezen met schattige hondjes. Aanhangers van het eerste uur. Gerrit en Loes. Eenvoudige lieden met een gulle lach. De gewone man van de straat.

De camera’s. De microfoons. Ze hebben een erotiserende uitwerking op hem. Geert blaast zich op. Neemt een triomfantelijke houding aan.

Dan ziet hij op de eerste rij een bonkige man zitten. De man draagt een donker T-shirt. Erop staat een gespierde uitspraak van Mohammed Ali: I hit them with punches that bring down the walls of a city. Op zijn linker onderarm de tattoo van een cobra.  Vanaf zijn borstkas likken getatoeëerde vlammen zich een weg omhoog naar zijn pezige nek.

De slang. De vlammen. Zoete nachten in Soekaboemi.

De retorische vraag ontsnapt uit zijn mond.

Even later danst het antwoord in de monden van zijn aanhangers als een brilslang op de toverfluit van een slangenbezweerder.

Natuurlijk minder Marokkanen.

Want in zijn lievelingsland is er maar plek voor één.

P.S.

– Soekaboemi, de geboorteplaats van de moeder van Geert Wilders, ligt in voormalig Nederlands-Indië.

– Voordat GW zijn politieke carrière begon wilde hij volgens een leraar van hem in het tv-programma Reporter verpleger worden.

– GW hertrouwde in 1992 met de joods-Hongaarse diplomate Krisztina Marfai. Toen hij 20 was trouwde hij voor de eerste keer. Over dit huwelijk is weinig meer bekend dan dat het kort duurde.

Ex

Standaard

Ken je dat?

Plotseling zie je Haar. Ze loopt recht op je af. In de Voetboogsteeg op een rustige zondagmorgen. In het gangpad van een biologische buurtwinkel. Of je draait je om aan een bar. Of voor een abstract schilderij in het Stedelijk vlak voor sluitingstijd. En ineens staat ze voor je. Totaal onverwacht.

Ooit zette ze je in vuur en vlam. Toen liet ze je alleen af fikken. Omdat ze toch iets anders voelde voor jou dan jij voor haar.  Omdat ze het rugzakje van jullie half geheime relatie niet langer wilde dragen. Omdat ze op dat moment in haar leven andere prioriteiten had.

Misschien was ze een directe collega van je. De juf van je jongste dochter. Of zat ze in een andere leeftijdsfase. Misschien hadden jullie hooguit iets stormachtigs.  Een echte relatie kun je het toch moeilijk noemen als je niet eens een keer een weekendje weg bent geweest samen. Daarvoor was wat jullie hadden te veel gebouwd op gestolen uurtjes. Of hoe noem je iets dat ophield voordat het goed en wel begonnen was?

Maar als je eenmaal met Haar danste bij het licht van het kosmische vuurwerk dat je samen ontstak, had de tijd geen recht van spreken meer.

Misschien ben je nog één keer bij haar thuis geweest. Een orchidee van een vrouw deed voor je open.  Een zeldzame ijsvogelsoort die met uitsterven wordt bedreigd. Onnavolgbaar vaak in haar grapjes. Onbedoeld pijnlijk soms in haar opmerkingen ( “ in het begin is het altijd leuk” ). Oneindig fascinerend de doorkijkjes op het labyrint van haar ziel en zaligheid.

Misschien belandde je bij haar in bed toen, die allerlaatste keer. Kwam en ging je op het zelfde moment. Proef je de nasmaak van haar lakens weer in je mond nu haar hemellichaam weer op je afkomt.  Verdwijn je weer in de Chinese kalligrafie van haar mond.  Raak je opnieuw betoverd door de ravissante drieklank van haar billen, benen en heupen.

En je had nog wel zo verschrikkelijk je best gedaan haar te vergeten. Let it go, de Oscar winnende titelsong  van Frozen, staat op repeat op je ipod.  Want je weet dat jouw grootse meeslepende passie voor haar geen levensvatbaarheid meer heeft. Urenlang heb je voor haar deur op haar gewacht met vlindervleugels om je schouders uit de feestwinkel, een Venetiaans vogelmasker op en knipperende hartjes op je revers, net zo lang tot ze thuiskwam en je midden op straat op je knieën haar je hopeloze liefde verklaarde. Je hebt bloemen,boeken en kaarten gestuurd. Een Valentijnsontbijt laten bezorgen. Je gebroken hart uitgestort in liefdesgedichten en romantische what’s app icoontjes.

Ze kijkt je aan nu.  Haar ogen helder en sereen als donker bergkristal. Je ogen schreeuwen het uit van de pijn. Nog steeds maak je geen schijn van kans tegen Haar ogen van de Toekomst. Nog steeds wordt je als vanzelf meegezogen in de baan van Haar hemellichaam.

Uit een onderhuidse vulkaan schiet lava omhoog.  Het brandt en siddert en kookt in mijn bloed.  Dan, met een sisser, stolt het in mijn gezicht. Mijn mond, enigszins afgekoeld, barst open in een scheur.  En vanaf mijn vulkaaneiland,  afgesplitst van Haar continent, hoor ik mezelf zeggen: ‘Goed. Met jou?’

No fucking way!

Standaard

November 2013. Gesprek met mijn redacteur bij Van Oorschot. Locatie: uitgeverskantoor Herengracht. Aanleiding: na anderhalf jaar buffelen is draft nummer drie van mijn debuutroman klaar. Werktitel: In limbo. Aantal pagina´s: 350. Honderd meer dan afgesproken.

Ik ben hoopvol. Na 50 afwijzingsbrieven van uitgeverijen en schrijfwedstrijdjury´s, 3 ongepubliceerde romans, 7 toneelstukken, 1 hoorspel, 1 novelle, het mede oprichten van eigen theatergroep tgDakota en het ontvangen van de El Hizjra literatuurprijs 2008 gaat het dan eindelijk gebeuren.

Nog een paar puntjes op de i. Geen grote inhoudelijke veranderingen meer. Hoogstens drie, vier maanden werk nog. En dan, 13 jaar nadat ik de pen oppakte, met Bloed, zweet en tranen, op z´n Hazes, ligt mijn eerste boek in de winkel.

Ter voorbereiding heb ik:

1) in september een prijzige social media strategy training gevolgd bij Mediametics.

2) In samenwerking met de geweldige grafisch ontwerper Aart- Jan Bergshoeff ligt er een cover voor het boek klaar waar de Gorillaz u tegen zeggen.

3) (fb) Vrienden, familie, collega´s en bekenden staan klaar in de startblokken om mijn boek gevraag of ongevraagd door de strot te duwen van hun Gigantische Netwerk.

Wat blijkt? NO FUCKING WAY! Mijn redacteur is na 10 pagina´s gestopt met lezen. Hij ziet door de bomen het bos niet meer, zegt hij. Te veel verhaallijnen. Te veel tijdsprongen. 9/11 met de haren erbij gesleept. Jij hebt last van wat ze noemen divergerend schrijverschap. Prop geen 6 boeken in 1 boek. Maak keuzes. Waar gaat je boek nou eigenlijk over, pal?

Een zwart gat van eindeloze herschrijvingen en middernachtelijk plak en knip werk doemt voor me op. Ik dreig erin te worden opgeslokt. Intussen knipper ik met mijn ogen en kijk mijn redacteur vriendelijk aan. ´Vaders en zonen´, antwoord ik met een schril soort kalmte. ´Ja, daar gaat het over.´

Drie maanden later. Mijn roman ligt in de ijskast (mijn redacteur weet nog van niks). Ik ben begonnen met de eerste van 12 korte verhalen. Vandaag start ik deze blog.

Waarom?

Als virtuele flessenpost van een schrijver in limbo, een vader, een vriend, een minnaar, een Paradiso barman, een broer, een buurtgenoot, een Amsterdammer, een kind van een Nederlandse moeder en een Antilliaanse vader, een film/muziek/boekliefhebber, een wereldreiziger, een wereldburger, een human work in progress.

Opdracht:

Blogposts  die een fictieve en persoonlijke ingang bieden tot de actualiteit.

Eerlijk, divers, scherp, openhartig.

Iedere maand primeur van een nieuw kort verhaal.

Suggesties/commentaar/lof/kritiek?DSC_9580

Please shoot!!

 

Grt Julien Ignacio