Iedereen is van de wereld

Standaard

Vorige maand tijdens het Holland Festival stonden twintig uitgeprocedeerde asielzoekers op het podium in de voorstelling Die Schutzbefohlenen van de Oostenrijkse Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek. Jelinek schreef het stuk als reactie op het steeds schrijnender wordende vluchtelingenprobleem in Europa. De voorstelling kreeg een actuele meerwaarde door de rechtzaak die op dat moment diende bij de Amsterdamse rechtbank voor toestemming voor de ontruiming van de Vluchthaven, een voormalig gevangenisgebouw waar een deel van de twintig asielzoekers verbleef. Op 4 juli jl. oordeelde de rechtbank dat de bewoners van de Vluchthaven het pand binnen vier dagen moeten verlaten…

 

 

IEDEREEN IS VAN DE WERELD

Hé jij daar, kom eens hier

Geef me een beetje van je tijd

je hele leven ligt nog voor je

dat zie ik aan je kinderogen

en je lege flesje bellenblaas

Loop niet weg

Ik doe je niks

dat zweer ik op mijn vaders graf

Waar zijn je ouders?

Verderop bij die kraam daar?

Blijf dan even naast me zitten

zolang het duurt

Kun je dat?

Even stil zijn?

Alleen maar naar me luisteren?

Dan mag je mijn mobieltje hebben

Ja, Minecraft staat erop

gebruik gerust mijn diamond pickax

om je stenen mee te breken en

je huizen mee te bouwen

Of ik ook een huis heb?

Wat kan jou dat nou schelen jochie?

speel maar lekker

daar ben je voor gemaakt

Mijn dagen zijn anders dan de jouwe

De zon komt op, de dag begint, behalve ik

Ik leef op blikken ravioli

en water met brinta

woon overal en nergens

Mijn matras is dun en hard

er is geen verwarming

’s nachts slaap ik met mijn kleren aan

ik mag niemand ontvangen

douchen kan alleen ’s middags

vies maar spotgoedkoop

Kotsruimen en schoenen poetsen

paprika’s plukken en knoopsgaten maken

in confectieateliers

ik heb het allemaal gedaan

Net doen alsof ik er niet was

Onopvallend uitblinken

Dat was mijn leven hier

Ik werkte voor twee

Liep nooit de kantjes eraf

Ik was de man bij het stoplicht

die wel drie keer uitkeek

voordat hij overstak bij rood

De stille passagier in de metro

die nooit zwart reed

bang als hij was voor de identificatieplicht

en het uitzetcentrum

En dan op een avond

word je toch gepakt bij een verkeerscontrole

omdat het achterlicht stuk is

van je tweedehands fiets

Maar fuck dat

Mij hoor je niet klagen

De droge pit in het midden van het leven

dat we alleen geboren worden

en sterven moeten

heb ik allang doorgeslikt

Ja Bob de Bouwer

je Minecraft huis is mooi

nu nog die schaapjes ombrengen

dan krijg je wol

die je warm houdt in de nacht

en voor iedere afgeslachte zombie

ontvang je ui of aardappel

nederig voedsel

maar het is ten minste iets

Mijn moeder

God hebbe haar ziel

kon dat als geen ander

met weinig wonderen verrichten in de keuken

Daarom kom ik hier graag

op dit winkelplein met de kruidenmarkt

cayennepeper en kumuka

markoeza en amandelorgeade

geuren van thuis

herinneringen aan haar kookpot

Waar ik vandaan kom?

Dat land ken je niet jongen

Het ligt duizend dagen lopen hiervandaan

Daar leef je niet

je overleeft

en wacht op het volgende staakt-het-vuren

Ik herinner me nog goed

de dag dat ik aankwam in deze stad

Ik had alleen een sporttas met kleren bij me

In de nachtkroeg tegenover het station

hingen bleke junks en zwervers voor pampus over de bar

In de hoek zat een oud-soldaat

die een toost uitbracht op een kapotgeschoten kameraad

Hij en ik begrepen elkaar tenminste

Het meisje met de zwarte lakschoentjes

die voor de deur van haar huis

van vermoeidheid in elkaar zakt

omdat een verdwaalde kogel

haar voorgoed in slaap sust

hebben we alletwee gezien

O zijn dat je ouders?

Waarom kijken ze me zo aan

alsof ik een gevaarlijke gek ben?

Ik heb te veel gezopen dat weet ik

maar ze zitten allemaal op een rijtje nog

Jullie denken vast dat je beter bent dan ik hè

dat ik jullie tijd niet waard ben hè

Nou, neem dat jochie van jullie dan maar weer mee

klootzakken

en doe me één plezier

Leg hem uit dat geen mens illegaal is

Ik ook niet

 

***

 

Gloria heet je?

Als ik je dit geef

hoe lang blijf je dan bij me?

Ik heb je nodig vanavond

Verdriet naait mijn schaduw vast

aan mijn lijf

Laten we er samen één drinken

op jouw gezondheid

en het lied aanheffen

dat een stamgast ooit voor me zong

Misschien ken je hem wel

Jij komt hier toch ook vaker

Grote kop donker haar stem als een rasp

ogen waarin de zon

aan één stuk door ondergaat

“Iedereen is van de wereld”

Zo begon het ongeveer

De rest is drankgelag

Want de maan komt op

de nacht begint

en ik verdwijn in mijn glas

Dan maar een munt in de jukebox

Meestal wieg ik mijn heupen

met in mijn armen

de geest van mijn vrouw

Maar nu heb ik jou Gloria

je versleten hakken

je gejaagde ogen

ze winden me op

Ik wil je zien dansen verdomme

op het ritme van de duivel

Schuifel je voeten over de houten vloer

vol zand en saudade

Klim als een slingerplant

omhoog tegen de muur van de blues

en terwijl ik je meeneem in de draai

kijk ik in de spiegel van mijn voorland

Wezenloze blikken in verslagen gezichten

aan de toog

Soms zie je hun monden

openscheuren voor een valse glimlach

de dekmantel voor een mislukt leven

Kijk, daar zit Tuluca

Één hand aan zijn glas

In de zaagfabriek waar hij werkte

dagdroomde hij over zijn volwassen zoon

die hij alleen kent van vergeelde kinderfoto’s

Zijn rechterhand verdween in de machine

En daar bij de gokkast

dat is Youssef de Palestijn

de rookaanslag zichtbaar

op zijn onverzekerde tanden

Zijn blik is leeg van het staren

naar een plek die hem niet meer kent

Zijn grootste pijn is dat zijn vrouw

“haar was niet meer ophangt in de ochtend

maar zich tevreden stelt met het schoonmaken van de vlag”

Ver van zijn lot zit hij hier

als een vogel die zijn nest heeft gebouwd

in de holte van een standbeeld

Verdwaalt in een tijd

tussen

herinneren hoe hij ooit hier is beland

en willen vergeten hoe het afloopt

in

Schop knijp sla me dan Gloria

Maak me in godsnaam wakker

Anders komt de dag

sneller dan ik denk

Dat ik mezelf aantref

op dezelfde kruk als waar ik nu zit

en besef als het al te laat is

Dat ik het verzet heb opgegeven

Dat ik genezen ben van mijn chronische aandoening:hoop

Dat ik geen toekomst meer heb

niet hier en niet daar

net zo als zij

Ik kan aan je gezicht zien

dat ik je verveel Gloria

Maar zal ik je eens iets zeggen

Fuck die shit

Ik betaal voor je gezelschap

dus waar is verdomme je lach?

Leg je geile hand in de mijne

en laten we naar buiten gaan

het park in

Ik kan die koppen hier niet meer zien

Ik wil het gras tussen mijn tenen omhoog voelen kruipen

zoeken naar wat blijvend is

de aarde de bomen de hemel

Want deze stad is een gevangenis

volgestouwd met tijdelijke dingen

Hoe kun je weten waar je thuishoort Gloria

als je voort beweegt door een stenen wereld

zonder ooit een voetspoor in de aarde te zetten?

Shhhht hoor je de wind?

Hij zegt: “seks vormt het lichaam

waarheid vormt de geest”

Dus gooi je hakken uit

je blote voeten

je gejaagde ogen

ze winden me op

Ja zet je valse nagels in mijn vlees

en laat me godverdomme voelen nu

dat ik leef

 

 

Hé chauffeur, laat de taximeter maar lopen,

het maakt me niet uit hoe veel het kost

hier heb je al mijn geld

het laatste dat ik heb

Waar naartoe?

Kent u het adres van niemandsland?

want hier mag ik niet blijven

en in mijn land willen ze me niet terug

dus kreeg ik van de IND ambtenaar een dagkaart

voor gratis openbaar vervoer door het hele land

en wenste hij me succes op het treinstation

Ik nam de intercity naar deze stad

dook de eerste de beste ondergrondse in

tot aan het einde van het traject

en weer heen

en weer terug

bleef ik zitten

Een zwerver met een gitaar

stapte in bij station Brooswijk

hij stemde zijn snaren met jazzy akkoorden

en begon te spelen

Over bevroren eenden en gedachten in de ijskast

opgesloten en dood

zong hij

en tegen de beslagen ramen van de metrocabine

dook het refrein terug mijn oren in

als een boemerang

Ik wil het para para paradijs

parakoek paravrouw en paravogels

Een plek waar geen leugens zijn of slachterij

waar alles simpel is

en waar maar één woord bestaat

liefde liefde liefde

Dus vergeef me mijn accent

en mijn alcoholstank

en rijd me rond

tot aan het einde van de nacht

door deze godvergeten klotestad

Neemt u mij niet kwalijk

dat was niet aardig om te zeggen

Het is alleen

Ik ben zo diep gevallen

Mijn enige troost dit cassettebandje met paramuziek van Estrella

De Dichteres van de Stem

Onze Ambassadrice bij de sterren

Zet u het voor me op repeat?

Ah moet u horen Eitab

Naar dit nummer luisterden we vaak

tijdens de gevechtspauzes

op de militaire post

Als de geur van jasmijn in de ochtend is haar stem

Zijde en vlam ineen

Door Estrella waren we tussen de granaten door

in staat om lief te hebben

Met haar stem als mast

bevoeren we de zee van hoop

Dat was in de tijd dat ik een collega van u was

in de straten van Calamanche

en de muziek van Estrella laten horen

door de taxispeakers

nog een daad was van verzet

Ochtend en avond zong ze

liefde verloren pijn kwam in de plaats

wat wil ik nu? waarom zoeken naar een ander?

er zijn er zo velen en toch is hij de enige

En via de binnenspiegel boven het dashboard

wisselden mijn passagiers en ik

een blik uit van verstandhouding

Het was een belofte dat we elkaar niet zouden verraden

dat we ons land na de burgeroorlog en de dictatuur

samen opnieuw zouden opbouwen

met de stem van Estrella als baken in de nacht

Een belofte die ik gebroken heb

door te vluchten naar dit land

En dan wandel je op een dag

door jullie straten van melk en honing

langs de neonborden en sluikreclames die 24/7 roepen

Absorbeer! Consumeer!

En plotseling valt het masker af

van jullie schijnwereld

die met minder geen genoegen neemt

Want de dingen die jullie nodig hebben

voor een eenvoudige maaltijd

bestek een bord een tafel een pan

lucifers een betaalde gas- en energierekening

een ijskast een provisiekast een supermarkt

is ronduit verbijsterend

En tot je grote schaamte ontdek je

dat je alles achter je hebt gelaten

voor een iCloud illusie

Dus zet me maar af hier

voor de gesloten poorten van de dierentuin

Ik wil jullie leven niet meer

Ik wil niet werken voor een koophuis met ligbad en kookeiland in Broek en Waterland

Ik wil niet ’s avonds op de bank

survivalen met de sterren op HD tv

een toastje camembert

de internetprovider

en verzekeringsagent bij de hand

Geef mij de dieren en de rotsen en de bomen maar

als ik op blote handen en voeten palmvruchten kan plukken

vlak onder het bladerdek

lukt het me ook wel jullie hekken te bedwingen

Tussen de apen en de slangen zul je me vinden

als je me zoekt

waar ik zal leren nergens meer naar te verlangen

een steen te zijn in het veld

te dansen op het mineurakkoord

en kracht te putten uit de onverschilligheid

van het tijgeroog

 

 

Met dank aan: Stromae, Fairuz, Mashrou’ Leila, James Blake feat. RZA, Mahmoud Darwish, Berliner Tagebuch, Tjalie Robinson en Thé Lau. Foto: Jan Theun van Rees (Verborgen Stad)

 

 

Vijftig woorden voor sneeuw

Standaard

Vanmiddag fietste ik naast mijn zoontje door de Amsterdamse binnenstad.

Onderweg bespraken we gewichtige zaken.

Het kampioenschap van Ajax.

Het grote zwarte gat in het midden van de Melkweg.

Als iemand ons in wilde halen, fietste mijn zoontje een stuk vooruit om ruimte te maken .

Het was zo’n moment dat je je als ouder beseft hoe snel je kind groeit.

Nog even en hij vindt zijn weg door de stad zonder jou.

Terwijl het nog zo kort geleden lijkt dat je hem als een dwergaapje in slaap wiegde in de takken van je armen.

Hoe zou hij dit moment ervaren, vroeg ik me af terwijl mijn zoontje zich onverschrokken door het stadsverkeer bewoog. 

Zou hij zich deze fietstocht later herinneren als een vroeg Monument van Zelfstandigheid?

Een moment waarop hij zich los gezongen had gevoeld van zijn ouder?

Waarop hij even geen kind meer was geweest?

Vrij. Onafhankelijk. 

Maar ook, op een wezenlijk niveau, alleen op de wereld….

Vijftig woorden voor sneeuw

Papa en mama bellen aan als de meeste kinderen al zijn opgehaald. Dylan springt in de armen van zijn vader. Hij heeft hem gemist. Vanmiddag is hij teruggekomen uit Portugal. Voor zijn werk graaft hij daar naar oude dingen, in een grot diep onder de grond. Botten en zo.

Zijn moeder lacht naar hem. Verliefd zijn is stom. Maar als hij later trouwt, dan wil hij trouwen met een meisje dat net zulke groene ogen heeft en net zo lekker ruikt naar Robijn fris en fijn als mama.

’Heb je het leuk gehad?’ vraagt ze.

Zijn klasgenootje Thomas is 10 geworden vandaag. Hij viert zijn superheldenfeestje bij hem thuis. Toen Dylan daarstraks zijn cadeautje op de grote stapel legde, zat Thomas aan het hoofd van de versierde tafel in zijn nieuwe Mega Toby pak. Eerst blies hij alle kaarsjes in 1 keer uit. Toen kreeg iedereen een stuk mokkataart en warme chocolademelk met slagroom. Thomas had zijn taart als eerste op want hij kon niet wachten zijn cadeautjes uit te pakken.

‘Hij heeft een Transformer gekregen’, zegt Dylan jaloers. Hij wijst naar Thomas die aan Mustafa laat zien hoe je de armen en benen van de robotstrijder omklapt zodat hij verandert in een gevechtsvliegtuig met raketmotors.

Zijn vader zet hem neer op de grond. Dylan wankelt op zijn benen. Hij is moe van het spelen en heeft buikpijn van de taart en de popcorn en de paprikachips. Met zware ogen kijkt hij op zijn Spidermanhorloge. De grote wijzer staat op de 6, de kleine net voorbij de 4. Half 5.

Iedere keer als hij op zijn horloge kijkt, is hij gelukkig dat hij de tijd bij zich heeft. Dat geeft hem het gevoel dat hij een grote jongen is. Maar hij snapt nog niet alles van hoe de wijzers werken. Wat als hij het horloge per ongeluk verkeerd om aan doet. Draaien de wijzers dan achterstevoren de andere kant op? Komt dan eerste de maan op en dan pas de zon?

‘Is het al avond?’ vraagt hij.

‘Bijna’, zegt mama.

‘Dan mag ik televisie kijken toch?’

Zijn vader geeft hem een aai over zijn bol. ‘Ga maar even met Thomas spelen’, zegt hij. ‘We gaan zo.’

Mama en de moeder van Thomas omhelzen elkaar. Grote mensen houden van kletsen dus het kan nog wel even duren voordat ze naar huis gaan. Verveeld pakt Dylan een verdwaalde hot wheels van de grond. Over de leuning van de bank laat hij het raceautootje heen en weer rijden. Met een half oor luistert hij naar het gesprek van de moeders.

Na enige tijd vangt Dylan het woord ’skelet’ op. Lyn en Thomas vinden skeletten eng. Maar zij zijn bangerikken. Een keer heeft hij in een museum een schedel aangeraakt en dat deed hem helemaal niks. Want eigenlijk is doodgaan net zo iets als heel lang slapen. Dat doet oma ook op het kerkhof vlakbij de zee. Zaterdag heeft hij met mama bloemen bij haar graf gelegd. Het was er heel stil. Je kon alleen de golven horen achter de duinen en de wind in de bomen. Niemand werd wakker.

Later bij de deur delen Thomas en zijn vader verrassingszakjes uit. Er zitten spekjes in, twee ballonnen zonder lucht erin en een doosje rozijnen. Buiten voor de deur blijven papa en mama en de ouders van Thomas nog even napraten. Dylan loopt alvast een stukje de gracht op. De lucht is blauw en de zon schijnt. Toch is het koud buiten. Als hij zijn adem uitblaast komt er een rookwolk uit zijn mond. Net als uit de schoorsteen van een locomotief.

Overal ligt sneeuw. De stad is stiller dan in de zomer. Zijn voetstappen, de stemmen van zijn ouders, alle geluiden klinken zachter. Misschien worden ze wel begraven onder de sneeuw, denkt hij.

De Volvo van papa en mama staat tegenover het huis. Eerst links kijken en dan rechts. Geen verkeer. Voorzichtig neemt hij een aanloop en glijdt op zijn sneeuwlaarzen over de bevroren weg. Bij de achterdeur van de auto draait hij zich om. Hij wil zijn ouders roepen dat ze moeten komen. Maar hij doet het niet. Iets houdt hem tegen.

Een onbekend gevoel neemt plotseling bezit van hem. Het is net of de onzichtbare navelstreng die dag en nacht gespannen zit tussen hem en zijn ouders, knapt. Ik ben 1, zij zijn 2, denkt hij. De twee getallen flikkeren aan en uit in zijn hoofd. 1, 2, 1, 2.

Als verlamd staat hij bij de auto en kijkt naar zijn ouders aan de overkant van de straat. Afgescheiden van hen, voelt hij zich helemaal alleen op de wereld. Het is een verwarrend besef dat hem op hetzelfde moment vreselijk bang en intens gelukkig maakt. Hij is los, vrij, maar ook ankerloos.

Dylan kijkt omhoog naar de blauwe hemel, ver weg en immens. De wereld is zo groot en raar. Vol en leeg tegelijk. Zullen zijn ouders hem wel vinden als hij ergens verdwaalt?

*

Na het televisiekijken en het avondeten gaat Dylan onder de douche. Terwijl hij de badkikker met een grote sprong van zijn knie naar zijn voet laat springen, zeept zijn moeder zijn rug in. Eerst, denkt Dylan, was hijzelf ook een kleine kikker. In de buik van zijn vader. Daar is hij geboren. Toen, op een dag, zwom hij naar de buik van mama. Waar hij groeide en groeide tot hij een baby werd.

‘Mama’, vraagt hij, ‘waar kom ik vandaan?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Waar was ik toen ik nog niet bij jullie was?’

Zijn moeder geeft niet gelijk antwoord. Met haar rode nagels krabt ze langs de zijkant van haar voorhoofd. Dat doet ze wel vaker als ze een vraag moeilijk vindt. Pas als ze zijn rug heeft schoon gespoeld met warme stralen uit de douchekop en een handdoek om hem heeft heengeslagen, zegt ze, ‘Dat weet ik niet.’

‘Maar jij weet toch alles?’, vraagt hij teleurgesteld.

‘Dat denk jij maar.’ Ze droogt zijn haren af. Dan pakt ze zijn bibbertandenborstel uit de glazen beker op de hoek van de wastafel.

‘Thomas zegt dat we van sterrenstof zijn gemaakt’, oppert hij.

‘Misschien’, zegt mama. ‘Er zijn mensen die dat geloven, ja.’

Ze reikt hem zijn tandenborstel aan. ‘En nu poetsen jij. ’

Dylan doet de klep naar beneden en gaat op de wc-pot staan zodat hij zichzelf kan zien poetsen in de spiegel. Voor zijn gevoel is zijn moeder een stukje kleiner geworden en Thomas een stukje groter. Als hij de volgende keer een moeilijke vraag heeft, zal hij zijn vriendje vragen om het antwoord.

Die avond is papa aan de beurt om voor te lezen. Met zijn kleren aan kruipt zijn vader naast hem in bed. Het boek ligt tussen hen in. Terwijl papa het verhaal voorleest van Krummel de rups slaat Dylan de pagina’s om.

Hummel vindt zichzelf maar een dood gewone groene rups. Hij draagt geen eigen huis op zijn rug zoals de slak. Hij heeft geen mooie rode stippen zoals het lieveheersbeestje. Dennenappels optillen zoals de sterke mier kan hij ook niet. Iedere dag voordat hij gaat slapen, klaagt Hummel bij god. Waarom ben ik zo gewoon? vraagt hij. Waarom ben ik niet zo bijzonder als de andere dieren? Op een avond is hij zo moe van het klagen dat hij aan een blad van een boom gaat hangen en wegvalt in een diepe slaap. Wanneer hij wakker wordt, valt hij uit zijn slaapzak. Hij merkt dat hij prachtige vleugels heeft gekregen met kleuren en stippen en vliegt blij weg de wijde wereld in.

Papa slaat het boek dicht.

Dylan wrijft in zijn ogen en gaapt. ‘Waarom is Hummel zo blij?’, vraagt hij.

‘Omdat er niemand in de wereld is zoals hij.’

‘Maar Krummel dan, zijn vriendje? Dat is toch ook een rups die een vlinder wordt? Dan zijn ze toch precies hetzelfde?’

Zijn vader gaat rechtop in bed zitten. ‘Dat zou je denken hè’, zegt hij. ‘Maar iedere vlinder is anders. Ook al zijn ze van de dezelfde soort.’

‘Zijn er meer soorten dan?’

‘Veel meer. Duizenden.’

‘Zoveel?’ Dylan kijkt zijn vader met grote ogen aan. Hij kent alleen de nachtpauwoog. Volgens Thomas is dat een superduperdier want een mannetje kan een vrouwtje ruiken op 11 kilometer afstand. Dat is net zo ver als van de dierentuin helemaal tot aan de zee.

‘En weet je wat het mooie is?’, zegt papa. ‘Wat voor de vlinder geldt, geldt voor alle dingen. Alle dieren, alle mensen en alle sterren. Ook al lijken ze soms op elkaar, er is er geen 1 hetzelfde.’

Zijn vader kust hem welterusten en klikt de paddenstoellamp uit naast zijn bed. Dylan hoort de deur van zijn slaapkamer in het slot vallen. Onrustig woelt hij in zijn bed. Opeens is hij niet moe meer. Het idee van duizenden vlindersoorten beangstigt hem. Hoeveel vlinders zijn er dan wel niet op de hele wereld?

Dylan slaat de dekens om en schuift het gordijn voor het raam een stuk opzij. Het sneeuwt buiten. Ineens begrijpt hij wat juf Paula vlak voor de kerstvakantie in de klas vertelde. Eskimo’s hebben vijftig verschillende woorden voor sneeuw omdat niet iedere sneeuwvlok hetzelfde is. Maar zou het dan zo zijn dat de ene sneeuwvlok de andere niet herkent als ze naast elkaar op de aarde neervallen?

Met een frons op zijn voorhoofd staart hij naar de ontelbare witte vlokken die uit de donkere lucht neerdalen op de auto’s en de bomen en de daken van de huizen. Er moet toch iemand zijn, denkt hij, die het overzicht heeft. Iemand die alle sneeuwvlokken en alle vlinders telt en bijhoudt in een groot boek. Maar wie is dat dan? Wat is dat dan? Een soort superheld met een tien voor rekenen? Een god van alle kleine dingen?  

Gabo

Standaard

Op zoek naar het huis van Gabo Buendía volgde ik de gele vlinder door de straten van Macondo, langs de hoerenkast van Pilar Ternera en het verborgen graf van de incestueuze zoon met het varkensstaartje tot op het kermisplein waar de zigeuners het ijs aanprezen als het zevende wereldwonder.

Voorbij het plein landde de vlinder op de tak van een frailejones die groeide op de hoek van een naamloze steeg. Van overheidswege ingehuurde sloopbrigades waren bezig de steeg in zijn geheel neer te halen met betonhamers, dynamietstaven en kettinggezaag. De vadsige opzichter van het sloopproject, die kolonel Aureliano Buendía nog gekend had uit de tijd dat ze samen vochten tegen het puta leger van generaal Caldoron, informeerde me dat de Buendía’s op nummer 74 noodgedwongen de wijk hadden genomen naar Zipaquirá, een sloppenwijk op het moeraswater aan de oostelijke rand van Macondo.

 

“Alle families zijn ruim van te voren gewaarschuwd hun huis te verlaten señor”, beweerde de opzichter terwijl hij de gele Atlasvlinder wegjoeg met een welgemikte fluim van zijn pruimtabak. “De brief van de gemeente was heel beleefd señor , ik heb hem zelf gelezen señor, u moet begrijpen señor, de stadkust wordt opgeschoond señor, er komt hier een nieuw casino en een 24/7 shopping mall señor, we moeten verdomme iets doen om de toeristen terug te lokken señor, die cabrones durven niet meer te vliegen señor sinds die kaboem in Los Ustados Unidos, dus heeft de burgemeester besloten señor , hoe stond het er ook al weer, o ja, ‘om alle ongeautoriseerde constructies in Zipaquirá te ontruimen’, er zullen binnenkort nog meer straten in de buurt volgen, gelooft u me señor, de plannen van de gemeente zijn estupendo!”

De volgende ochtend besloot ik een van de gondels te nemen die langs de oostelijke rand van het moeras op het groezelige water lagen te dobberden en de oversteek te maken naar Zipaquirá. Op de bodem van mijn rugzak, naast een fotocamera, een doosje malariapillen en een vergeelde stadsgids, lag de aardewerken urn met de as van Gabo. Vertwijfeld vroeg ik me af of ik zijn familie in een dichtbevolkte sloppenwijk zou kunnen traceren om hen de stoffelijke resten te overhandigen. Mijn enige aanknopingspunt zat opgeborgen in de binnenzak van mijn colbert: een zwart-wit foto van de jonge Gabo met een vliegende katholieke missionaris op de achtergrond, genomen toen hij nog bij zijn grootouders woonde in het kustplaatsje Aracataca.

Ik ritste het voorvak van mijn rugzak open en haalde tien Amerikaanse dollars tevoorschijn. ‘Als ik je dit geef’, vroeg ik aan een van de roeiers, een kale, rijzige mesties met een sikje en een zonnebril op met kapotte donkere glazen, ‘hoe lang kun je me dan rondvaren?’

De roeier, die zich voorstelde als José Arcadio, pakte het biljet aan met één hand en hield het tegen het zonlicht. Vervolgens wreef hij het papier fijn tussen zijn vingers. Overtuigd van de echtheid van het biljet, vouwde hij het dubbel, stopte het in de geldbundel die aan een riem vastzat rondom zijn magere middel. ‘Si desea señor’, antwoordde hij terwijl hij mij de boot introk en met versnelde slag richting de waterwijk roeide, ‘espero a que salga la luna, no hay ningun problema.

Tot laat in de loeihete middag voer José Arcadio me langs honderden schots en scheef staande hutten op palen, de roestbruine golfplaten daken gehuld in rokerige nevelen afkomstig van visrokerijen op drijvende vlonders. De gesteven kraag van mijn witte blouse jeukte in mijn zweterige, door moerasmuggen bestookte nek. Ik toonde het portret aan in kleurige doeken gewikkelde vrouwen die met hun baby’s op de rug gebonden in kleermakerszit tussen hun schaarse bezittingen zaten. Aan mannen die huis aan huis palmharten, papaja’s en groene bakbananen verkochten, uitgestald op de vochtige bodem van hun krakkemikkige bootjes. Aan slungelige pubers die hun gondels behendig punterden door het raster van naar riool stinkende waterwegen tussen de dicht tegen elkaar aangebouwde paalwoningen.

Ik had de hoop al bijna opgegeven toen José Arcadio aanmeerde bij een vlonder voor het houten geraamte van een krotwoning met een dak van oranje plastic zeil. Op de vlonder zat een vissersvrouw op haar hurken naast een blauwe bak, tot aan de rand toe gevuld met tilapia. Één voor één pakte ze een dode vis uit de teil, stak de staart vast aan de kop en legde hem op een barbecuerooster waaronder een laagje kolen lag te gloeien. Toen ik haar het portret van Gabo liet zien, wees de vrouw zonder aarzeling naar een half wegzakkende barak schuin aan de overzijde van de waterweg.

José Arcadio peddelde de gondel naar de verzakte paalwoning. Ik nam de rugzak en stapte de boot uit, de vlonder op. Achter me stak José Arcadio de spaan als een hefboom in de ondiepe modderbodem. Hij ging zitten op de dwarslat bij de achtersteven en begon een sigaret te rollen.

In de deuropening van de barak op stelten bleef ik stilstaan. Voorin de schamele paalwoning sliepen twee kleine kinderen tegen elkaar aan op de kale grond. Stukken kleding en visgereedschap lagen rondom hen heen verspreid op de vochtige houten vloer. Vissersnetten, de mazen dun en fijn, hingen in bundels aan het lage plafond. Wat borden, plastic drinkbekers, juten zakken met de opdruk Bananas Produced in Macondo opgestapeld langs een wand. De enige versiering aan de muur was een kleurenprent van de heilige Remedios de Schone die op een dag, bij het opvouwen van de lakens, ten hemel was gevaren.

In een hoek van de barak zat José Arcadio Segundo wijdbeens voor een strogele teil met krabben. Binnen het bereik van zijn hand lag een kapmes waarmee hij de scharen, opeen gehoopt in een tweede bak met water, van hun romp verwijderde. Renata Remedios, Rebeca en de zeventien naakte zonen van kolonel Aureliano Buendía zaten in een andere hoek gehurkt rondom een conservenblik. Amaranta Ursula, een tienermeisje met lang, ravenzwart haar en verrotte tanden, schraapte net een klont gesuikerde rijst uit het blik en stopte het in haar mond. De naakte jongens, hun monden volgepropt, zaten onbeweeglijk als leguanen op een rots. Hun strak gespannen buiken puilden uit tussen hun broodmagere benen.

Ursula Iguaran, haar gebeeldhouwde gelaat een mengeling van indiaanse en negroïde trekken, nam me stilzwijgend in zich op met een zware, ondoorgrondelijke blik. Vanaf zijn plek staarde José Arcadio Segundo me onafgebroken aan, een harde, starre blik in zijn ogen, zijn gespannen hand een greep verwijderd van het kapmes naast hem op de grond.

De drukkende hitte binnenin de hut was bijna ondraaglijk. Log en massief hing de stilte tussen mij en Gabo’s bloedverwanten in. Het brakke water onder de paalwoning, verspreider van een adembenemende stank van rottend voedsel en excrementen, spiegelde tussen de spleten van de plankvloer. Een rat zo groot als een jonge kat schoot vanonder een juten zak de kamer in, schoot weg over de stoffige vloer en verdween door het poepgat met een plons het brakke water in.

Plotseling werd een van de kinderen die op de grond lag te slapen wakker. Het jongetje, bruin en spiernaakt, wreef zijn vuistjes in zijn ogen en ging rechtop zitten. Toen hij mij in de deurpost zag staan, bevroor hij. Half angstig, half nieuwsgierig gaapte hij de vreemde gestalte aan. Zo nu dan zochten zijn ogen de blik op van zijn moeder Ursula Iguaran, die nauwelijks merkbaar met haar hoofd knikte.

Aarzelend schuifelde het jongetje op me af. Op een veilige afstand bleef hij stilstaan. Ik hurkte door mijn knieën en zette de rugzak voor me neer op de grond. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat José Arcadio Segundo zijn hand op het handvat van het kapmes legde. Voorzichtig deed het jongentje een stap naar voren en begon aan de canvas stof van mijn rugzak te plukken.

Abierto, abierto!’, riep hij.

Ik ritste de zak open en haalde een balpen tevoorschijn. Het jongentje griste de pen uit mijn hand en stopte het in zijn mond. Toen hij een vies gezicht trok van de smaak en zijn boventanden bloot vielen, was een van zijn voortanden blauw geworden van de inkt.

Ursula Iguaran lachte.

De spanning brak. Het jongentje ging bij Amaranta Ursula en andere kinderen zitten om te eten. José Arcadio Segundo stak brandhout aan onder een rooster dat op de vlonder stond en legde krabbenscheren op de gril om gerookt te worden. Renata Remedios bracht me een kom met water uit een regenton. Toen wekte Ursula Iguaran het meisje dat nog lag te slapen, nam haar op schoot en nodigde me uit bij haar te komen zitten.

Digame señor’, vroeg ze toen terwijl ze het huilerige meisje in haar armen wiegde, ‘por qué estás aqui?

Ik vertelde het haar.

Ursula Iguaran glimlachte opnieuw. ‘Pero por que estas tan triste?’, zei ze verbaasd. ‘El no murió para que podemos vivir para siempre?’ 

                                         * * * *

Verklarende woordenlijst:

Frailejones: grote Colombiaanse plant met goudkleurig blad.

Puta: hoer

Cabrones: klootzakken

Estupendo: geweldig

Si deseo espero a que salga la luna, no hay ningun problema: als u wilt wacht ik tot de maan opkomt, geen enkel probleem.

Abierto, abierto!: maak open!

Digame señor, por qué estás aqui?: Zeg me waarom u hier bent? 

Pero por que estas tan triste? El no murió para que podemos vivir para siempre?: Maar waarom kijkt u zo bedroefd? Is hij niet gestorven opdat wij voor altijd leven?

PS

Gisteren namen duizenden In het Paleis van de Schone Kunsten in Mexico Stad afscheid van de afgelopen donderdag overleden Colombiaanse schrijver Gabriel Garcia Marquez. Door zijn fans werd Marquez ook wel liefkozend ‘Gabo’ genoemd. Bezoekers van de plechtigheid droegen gele papieren vlinders, een verwijzing naar zijn meest bekende roman Honderd jaar eenzaamheid, een kroniek van de familie Buendía waarvan de stamvader José Arcadio Buendía het stadje Macondo stichtte.

De vlinder verwijst naar Mauricio Babilonia, de geliefde van een van de zussen van José Arcadio Buendía, een man die overal waar hij ging steevast “omringd werd door de gele vlinders van de liefde.”

Alle namen in ‘Gabo’ tenslotte verwijzen naar namen van personages uit Honderd jaar eenzaamheid.

 

 

No fucking way!

Standaard

November 2013. Gesprek met mijn redacteur bij Van Oorschot. Locatie: uitgeverskantoor Herengracht. Aanleiding: na anderhalf jaar buffelen is draft nummer drie van mijn debuutroman klaar. Werktitel: In limbo. Aantal pagina´s: 350. Honderd meer dan afgesproken.

Ik ben hoopvol. Na 50 afwijzingsbrieven van uitgeverijen en schrijfwedstrijdjury´s, 3 ongepubliceerde romans, 7 toneelstukken, 1 hoorspel, 1 novelle, het mede oprichten van eigen theatergroep tgDakota en het ontvangen van de El Hizjra literatuurprijs 2008 gaat het dan eindelijk gebeuren.

Nog een paar puntjes op de i. Geen grote inhoudelijke veranderingen meer. Hoogstens drie, vier maanden werk nog. En dan, 13 jaar nadat ik de pen oppakte, met Bloed, zweet en tranen, op z´n Hazes, ligt mijn eerste boek in de winkel.

Ter voorbereiding heb ik:

1) in september een prijzige social media strategy training gevolgd bij Mediametics.

2) In samenwerking met de geweldige grafisch ontwerper Aart- Jan Bergshoeff ligt er een cover voor het boek klaar waar de Gorillaz u tegen zeggen.

3) (fb) Vrienden, familie, collega´s en bekenden staan klaar in de startblokken om mijn boek gevraag of ongevraagd door de strot te duwen van hun Gigantische Netwerk.

Wat blijkt? NO FUCKING WAY! Mijn redacteur is na 10 pagina´s gestopt met lezen. Hij ziet door de bomen het bos niet meer, zegt hij. Te veel verhaallijnen. Te veel tijdsprongen. 9/11 met de haren erbij gesleept. Jij hebt last van wat ze noemen divergerend schrijverschap. Prop geen 6 boeken in 1 boek. Maak keuzes. Waar gaat je boek nou eigenlijk over, pal?

Een zwart gat van eindeloze herschrijvingen en middernachtelijk plak en knip werk doemt voor me op. Ik dreig erin te worden opgeslokt. Intussen knipper ik met mijn ogen en kijk mijn redacteur vriendelijk aan. ´Vaders en zonen´, antwoord ik met een schril soort kalmte. ´Ja, daar gaat het over.´

Drie maanden later. Mijn roman ligt in de ijskast (mijn redacteur weet nog van niks). Ik ben begonnen met de eerste van 12 korte verhalen. Vandaag start ik deze blog.

Waarom?

Als virtuele flessenpost van een schrijver in limbo, een vader, een vriend, een minnaar, een Paradiso barman, een broer, een buurtgenoot, een Amsterdammer, een kind van een Nederlandse moeder en een Antilliaanse vader, een film/muziek/boekliefhebber, een wereldreiziger, een wereldburger, een human work in progress.

Opdracht:

Blogposts  die een fictieve en persoonlijke ingang bieden tot de actualiteit.

Eerlijk, divers, scherp, openhartig.

Iedere maand primeur van een nieuw kort verhaal.

Suggesties/commentaar/lof/kritiek?DSC_9580

Please shoot!!

 

Grt Julien Ignacio