Verdomme! Voordat we hier weg zijn, gaat wel even duren. Moet je kijken hoe vast het verkeer zit, drie rijen dik, al die concertgangers op weg naar huis. Wel zo toepasselijk trouwens dat Estrella juist hier optrad vanavond, middenin het oude centrum. Tijdens de burgeroorlog was dit plein een niemandsland tussen Oost en West. Zo’n beetje de enige plek in de stad die niet door een of andere militie was opgeëist. Neutraal terrein.
Kan ik je nog ergens naar toe brengen in de stad voor een drankje? Of wil je naar huis? Je vrouw wordt ongeduldig, zeg je. Dat is precies de reden waarom ik geen vriendin wil. Dat gezeur aan je kop. Wat is je adres? Chatilat Road 207? Grappig. Vorige week stapte een kerel in mijn taxi. Oudere man. Kaal, een beetje dikkig. Huidvlekken op zijn handen. Gemanicuurde nagels. Parlementslid geloof ik, iets met sociale zaken, een hele hotemetoot in ieder geval. Als ik me goed herinner reed ik hem naar hetzelfde adres, kan dat kloppen? Wat? Dat is een oom van je? Nou je het zegt…De vorm van je gezicht. Je ogen. Jullie hebben iets van elkaar weg.
Maar hoe was het concert? Zeg me niet dat ze Zahrat al Mada’in, Bloem der Steden, heeft gezongen. Wanneer ze zingt “iedere dag zijn mijn ogen naar jou onderweg” dan kun je me wegdragen. Wat zeg je? Ze zong het nummer tot twee maal toe als toegift? Shit. Geen wonder. In de oorlog hoorde je dat nummer de hele tijd op de radio. Tijdens de gevechtspauzes op de militaire post luisterden we ernaar. Als de geur van jasmijn in de ochtend, zo is haar stem. Zijde en vlam ineen. Door Estrella waren we tussen de granaten door in staat lief te hebben.
En nu? Ik kijk om me heen. Naar de opgeruimde ruïnes. De opgeknapte boulevard. Ik weet dat ik het mooi zou moeten vinden allemaal. Dat er nog zo veel is in deze stad om voor te leven. Het gouden uur, vlak voordat de zon ondergaat, dan is Calamanche op zijn mooist. Verliefde stelletjes liggen als lome katten te soezen op de kustmuur langs Itabo Beach. Bloedrode hibiscusbloemen, volgezogen met zonlicht, hangen als carnavalsslingers over de tuinmuren van de gerestaureerde Ottomaanse huizen.
(foto: Michel Ackaert)
Maar ik had het er nog over met je oom, toen we in gesprek raakten over politiek: in mijn buurt leef je niet, je overleeft. Iedere dag tast de smerigheid in onze straten een stuk van onze waardigheid aan. Ik liet hem een plattegrond van de stad zien en wees hem de plek aan op de kaart waar ik woon: het staat er niet eens op. Onze straten hebben geen asfalt en geen naam. Lachen dus, zei ik tegen je oom, als je een pizza wilt bestellen en aan de bezorger uitlegt waar hij de bestelling moet afleveren. Voorbij de opgebroken rotonde doorrijden tot aan de vuilnisbelt, zeg je dan. En zodra je het basketbalveldje met de ingestorte tribunes gepasseerd bent, ga je links. Bij de flat tegenover de uitgebrande bestelbus loop je naar binnen door een gat in de muur. De trap op, negen hoog, tweede deur links en je bent er. Dus niet die met de groene vlag van de Berri militie maar die andere, kan niet missen. O ja, nog één ding: als je buiten geweerschoten hoort, raak dan niet in paniek. Het betekent alleen maar dat de speech van de Amal Militie voorbij is.
En toch…ook al leven we in en openlucht gevangenis waar de stank van het open riool doorheen waait, iedere gast ontvangen we met open armen. Jij en je oom zijn van harte welkom een keer bij ons te komen eten. Misschien kunnen we het dan hebben over het uitreisvisum dat ik al jaren probeer te regelen. Je zult verbaasd staan hoe smaakvol mijn tante onze kleine woning boven de garage heeft ingericht. Eerlijkheidshalve moet ik erbij zeggen dat het huis nog niet helemaal klaar is. Het mortiergat in de gevel moet nog gemaakt worden. Maar dat heeft ook wel weer zijn charme. Vanaf de straat kun je ons in de open keuken op jullie zien zitten wachten.
Ik zal kijken, zeg je. Doe geen moeite. Als je tien jaar lang iedere dag veertig man op je achterbank hebt zitten, dan word je daar bedreven in, in het lezen van mensen. De toon van je stem is net iets te hoog om oprecht te zijn. Je praat om te praten, maar je meent niet wat je zegt. Misschien wil je beleefd zijn, mijn uitnodiging niet direct afwijzen. Maar ik weet wat je denkt. Je wilt je oom niet lastig vallen met mijn problemen. Hij heeft het al druk genoeg in het parlement met andere zaken die ongetwijfeld prioriteit hebben. Bovendien ben je hier op vakantie met je vrouw, toch? Er zijn nog zo veel dingen die je haar wilt laten zien, niet waar? De musea, de oude tempels, het koraalrif?
Ah, moet je toch horen, Sabah wu masa, Ochtend en avond. Met haar stem als mast bevoeren we de zee van hoop. En dan, op een dag, word je plotseling wakker als soldaat zonder wapens. Ik heb mensen gedood tijdens de oorlog, ik geef het grif toe. Hoeveel precies weet ik niet. Of ik schuldgevoelens heb, vragen mensen me soms. Niet echt. Iedereen in die tijd was de fase van het vuistgevecht allang voorbij. Alleen vraag ik me soms af of mensen het aan me kunnen zien, wat ik gedaan heb. Aan mijn ogen, mijn handen. Zie jij het?