Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen

Standaard

 

Wat weet ik van Roemenië? Weinig. Dracula komt ervandaan. Om redenen die alleen de corrupte ziel van FIFA voorzitter Joseph Blatter kent, zit het land opvallend vaak bij Nederland in de poule. En het vliegveld van de hoofdstad Boekarest is met voorsprong het meest deprimerende vliegveld waar ik ooit een zoet transfer uurtje heb doorgebracht. Eindeloze rijen kapotte witte plastic stoelen in een zweterige, casco opgeleverde fabriekshal zonder airco. Pijnlijk felle tl-verlichting die de Amerikanen later voor een koopje overnamen om gevangenen in Guantanamo Bay mee wakker te houden. Een piepende megafoon waarin een hysterische Tori Amos stem in krom Engels Fight KL452 reazy vor boaring! schreeuwde. Ongelooflijk gore toiletten. En, to top it all off, als enige consumptie mogelijkheid voor alle twintigduizend wachtende passagiers (vertragingen en afgelaste vluchten waren eerder regel dan uitzondering) één kapotte koffieautomaat.

O ja, en Ceausescu. Een soort Kim Jong-il avant la lettre maar dan in de Karpaten, inclusief heropvoedingskampen en bij elkaar verzonnen bio van uitverkoren goddelijk leiderschap, toen Roemenië nog een openlucht gevangenis was in de schaduw van het IJzeren Gordijn, hermetisch afgesloten voor de buitenwereld. Gruwelstaat pur-sang, als we de verhalen van de enkeling die erin slaagde het land te ontvluchten mochten geloven, waarin de Securitate en de martelkamer de dienst uitmaakten en iedereen doodsbang was om verraden te worden: zelfs je vrouw en kinderen kon je niet vertrouwen. En in deze zelfverklaarde communistische heilstaat leefde de Heilige Nicolae Ceausescu in marmeren paleizen met gouden badkranen. De uitpuilende schoenenkast van zijn Spuuglelijke Vrouw Elena wedijverde met die van haar Filipijnse collega dictatorvrouw Imelda Marcos, terwijl het volk voor een hongerloontje knopen telden in staatsfabrieken, gras at, gesmolten sneeuw dronk en bij bosjes tegelijk het loodje legde. Totdat datzelfde volk het niet langer pikte, het recht in eigen handen nam en de Dracula dictator (samen met zijn Spuuglelijke Vrouw) door een volkstribunaal ter dood werden veroordeeld en in december 1989 live op tv stierf voor een vuurpeloton, een bewijs eens te meer van de wijsheid van Bob Marley, die zong You can fool some people sometime/ but you can’t fool all the people all the time.

iphone begin sept 2014 020

De Roemeens/Duitse schrijfster Herta Müller (1953) ontvluchtte het Roemenië van Ceausescu in 1987 en vestigde zich in Duitsland. Ze won daar zo’n beetje alle literaire prijzen die er te winnen zijn. In 2009 ontving ze de Nobelprijs voor de Literatuur. Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen is de eerste die ik van haar las. Het is een vrij dun boekje, maar ik ben een langzame lezer, heb er drie weken over gedaan, iedere avond zo’n 10 pagina’s, alsof ik kauwde op een door en door voedzame spelt boterham, iedere dag een klein hapje.

Het uitgebeende plot is simpel: een naamloze jonge vrouw moet zich om tien uur ’s ochtends melden bij de Roemeense geheime dienst. Ze stapt op de tram. Onderweg haalt ze herinneringen op aan haar ouders en grootouders, haar eerste man en een overleden vriendin. Als de tram haar halte mist en ze dreigt haar afspraak te missen, ziet ze haar geliefde Paul op een onverwachte plek “waar de tuinen te klein zijn voor grote bomen.”

Een van de eerste zinnen is: “Paul heeft niet gemerkt hoe bang ik ben dat Albu mij vandaag naar de cel onder zijn kantoor zal brengen.” Zojuist las ik de laatste zin: “Ha ha, niet gek worden.” Het eerste wat ik deed, was teruggaan naar bladzijde 1 en opnieuw beginnen met lezen.

Ik ben er totaal kapot van, zo goed als dit boek is. Met stip dendert het mijn Top 20 binnen van Allerbeste Romans Aller Tijden, naast onder meer De hongerende weg van Ben Okri, D.M. Thomas’ Het witte hotel, Petersburg van Andrei Bely, Onzichtbare man van Ralph Ellison, Michel Tournier’s De Elzenkoning, De maagd Marino van Yves Petry en de novelle Een dier houden van Kenzaburo Oë.

(Daarnaast ben ik ook verschrikkelijk boos op mevrouw Müller: ze is zo angstaanjagend goed dat ze 1) me als collega-schrijver het gevoel geeft dat ik er beter aan doe om te stoppen en toiletjuffrouw te worden in Paradiso en 2) me bijna doet verzuchten: waarom ben ik niet geboren in een dictatuur, in Syrië of Noord-Korea of de Gaza strook of zoiets, het is niet eerlijk, mijn veilige, aangeharkte leventje hier in Nederland is te onbenullig, te onbelangrijk om als schrijfmateriaal te kunnen dienen, nee, opgroeien in extreem moeilijke maatschappelijke omstandigheden slijpt pas echt de geest, onderdrukking en oorlog, ballingschap en immigranten schizofrenie werken kennelijk als aardlagen op elkaar in: de hoge druk produceert kunst sieraden, Mahmoud Darwish-smaragden, Jhumpa Lahiri en Zadie Smith-robijnen, Müller-diamanten. Maar dan bedenk ik me dat, hoe goed ook, niemand zit te wachten op een tweede Müller, maar wel op een unieke Ignacio, pak ik mijn laptop en werk vrolijk verder aan mijn eigen blogs en korte verhalen).

Wat maakt Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen zo indrukwekkend?

Ten eerste: iedere punt en iedere komma is beklemmend. Ieder woord, iedere zin staat onder adembenemende hoogspanning. Zowel voor de personages als voor de lezer als voor de schrijfster telt iedere nanoseconde. Dit verhaal, dat in wezen een verhaal is over angst, moet en zal verteld worden. De urgentie druipt van iedere spatie en witregel af. Iedere daad, ieder woord van ieder personage schuurt, bedekt, onthult, verraadt. Iedere verkeerde beweging kan verlies van baan, verdwijning, of oproep tot verhoor betekenen. En tijdens een verhoor kun je overal van beschuldigd worden, zonder hoor of wederhoor, en terecht komen op de Lijst van Vermisten. Onderdanigheid en gehoorzaamheid aan het Systeem. De cultus van de angst. Het breken van het individu. Alles onderdrukken wat opstijgt uit de grijze massa. Daar kickte Ceausescu op.

(De urgentie van een literaire tekst, in vorm en inhoud, is wat mij betreft een halszaak: ontbreekt deze, dan is er wat mij betreft überhaupt geen sprake van literatuur, maar van lectuur. Ik las laatst bijvoorbeeld “De tien”, een verzameling korte verhalen van de tien meest veelbelovende jonge Nederlandse schrijvers (Maartje Wortel, Philip Huff, Hanna Bervoets etc.), samengesteld door het hippe literaire tijdschrift Das Magazin. Best aardig gedaan, Özcan Akyol, en chapeau Daan Heerma van Voss, maar wat me vooral opviel bij deze zogenaamde fin de fleur van de Nederlandse literatuur is dat iedere noodzaak ten ene male ontbrak. Als geïrriteerde en uiteindelijk moedeloze lezer vroeg ik me af Waarom moet ik deze shit in godsnaam lezen, er staat helemaal niets op het spel, niet in de stijl noch in de vertelling, de personages laten me volstrekt koud, wat een godvergeten bagger, deze troep had net zo goed niet geschreven kunnen worden.

En ik dacht aan de Nederlands/Indonesische schrijver Tjalie Robinson, een persoonlijke held van mij, die in de jaren zestig in een brief aan Rini Neuberger al schreef: “Er is hier en daar een klein beetje verrekte goeds, maar dat is per sé op geen stukken na maatgevend voor de Hollandse literatuur. Als je Rashomon and other stories van Akutagawa [of Herta Müller] leest, krijg je gewoon een schok. Hoe eindeloos veel beter is dat dan wat je hier in Holland onder je snufferd krijgt als literatuur.”)

Ten tweede: God woont bij Müller in het detail. Ieder detail in het verhaal is relevant, maar wordt neergezet met een licht vervreemdende twist zodat het verschijnt in een nieuwe licht, een licht dat de gemoedstoestand weerspiegelt van de jonge vrouw op weg naar het verhoor-theater van de angst, de pijn en de vernedering. Clichés hebben bij Müller geen schijn van kans. Zie bijvoorbeeld deze passage over een bezoek aan de snoepgoedafdeling in een kruidenierswinkel:

“In de boven elkaar staande glazen potten zag ik rode snoepjes waar dode wespen op zaten, daarna roestige scheermesjes, daarna gebroken koekjes, daarna luciferdoosjes, daarna kleverige, groene snoepjes met wespen… Wat daar stond wist niet zeker of het niet iets anders was. De verkoper, alsof lucifers, scheermesjes, kleverige snoepjes en koek een mens waren geworden die straks weer uit elkaar zou vallen. Honderd gram van die zoete scheermesjes, zei ik.”

Wat een omgeving waarin iedereen elkaar in de gaten houdt, doet met mensen – de paranoia, de misvorming van bijna iedere vorm van intimiteit, de kleine grote daden van verzet – wordt met chirurgische precisie ontleed, zonder ook maar een seconde sentimenteel te worden. Er zijn geen slachtoffers in de wereld van Müller, want iedereen is potentieel slachtoffer en dader tegelijkertijd.

Maar the proof of the pudding is in the tasting.

Een herinnering aan een eerder verhoor. “Majoor Albu tilt mijn hand aan de vingertoppen op en drukt mijn nagels zo hard tegen elkaar dat ik wel kan schreeuwen…Als vrouw weet je hoe je er vandaag uitziet. En dat een handkus ten eerste geen pijn doet, ten tweede niet nat is, ten derde op de rug van je hand hoort…Mijn nagels doen pijn, maar hij heeft ze nog nooit blauw geknepen. Ze ontdooien weer, als ijskoude handen die plotseling in de warmte komen. Ik heb het gevoel dat mijn hersenen voorover in mijn gezicht glijden, dat is het gif. Vernedering, hoe moet je het anders zeggen als je je over je hele lichaam barrevoets voelt. ”

De jonge vrouw verlaat haar eerste man. “Hij wilde de volgende ochtend voor twee weken naar de bergen…Midden op de brug bleef hij staan en hij drukte zijn vingers in mijn arm…Kijk eens hoeveel water. Als ik terugkom uit de bergen en jij gaat bij me weg, dan spring ik hier naar beneden. ..Ik schreeuwde: Spring dan meteen voor mijn ogen, dan hoef je niet eerst naar de bergen. Ik haalde adem en boog mijn hoofd naar hem toe. Het was niet mijn schuld dat hij dacht dat ik een kus wilde. Hij deed zijn lippen van elkaar, maar ik herhaalde: Spring, ik draag de verantwoordelijkheid.”

De eerste nacht bij haar geliefde Paul thuis. “Ik stapte uit bed en sloop met mijn kleren in mijn hand de kamer uit. Met kippenvel stond ik in de gang en ik trok mijn kleren over de bedwarmte van mijn huid. Ik wilde gauw mijn schoenen aandoen en verdwijnen voordat Paul wakker werd. Toen deed ik het toch niet. Kunnen blijven zoals die schoenen hier staan, zoals het keukenkastje aan de muur hangt en een fermlichte streep zon op de stoelleuning, die groeit en later op de tafel ligt.”

Een daad van verzet tijdens een vorig verhoor. “Leg je klarinetten op tafel, had Albu gezegd omdat ik aan de grote knoop van mijn blouse zat te draaien…Die dag vond Albu een haar op mijn schouder. Hij hield de haar met twee vingers vast, drie hield hij er uitgestrekt. Hij wilde hem op de grond laten vallen. De vaste haren op mijn hoofd mag hij hebben, om zijn wijsvinger kringelen en mij sleuren waarheen hij wil. Maar de uitgevallen haren hebben te blijven waar ze zijn….ik draaide weer aan mijn grote knoop en zei: Wilt u die haar terugleggen, die is van mij. Wat schrok mijn voorhoofd van mijn eigen stem, wat was ik zeker van mijn straf toen het gezegd was…Hij legde de haar inderdaad terug. Toen schreeuwde hij: Klarinetten op tafel.”

Deze laatste passage is des te ijzingwekkender omdat de jonge vrouw, na een eerder verhoor, tussen de spullen in haar tas een stuk krantenpapier vond, opgerold alsof het een kleine zuurstok verpakte, met erin een afgesneden vinger van een onbekende.

Vandaag was ik mezelf liever niet tegenkomen is een boek dat pijn doet, dat verscheurt, dat wegstuurt van de comfort zone. Het schopt net zo lang aan tegen de nacht tot het druppels daglicht bloedt.

Als de minnaar Paul, na een dreigement van Albu, onder verdachte omstandigheden op zijn motor van de weg wordt gereden door een rode staatsvrachtwagen, weten de jonge vrouw en haar minnaar zeker dat ze nergens meer veilig zijn, wat de jonge vrouw tijdens haar verhoren ook aan bekentenissen aflegt of niet. Tussen de lakens wordt er over de aanslag op Pauls leven met geen woord gesproken. Ze hebben elkaar, zover dat mogelijk is binnen een terreur systeem. Toegeven dat er gezaagd wordt aan de stoelpoten van hun intimiteit door de powers that be, hun liefde staat het niet toe. Dan maar de andere kant opgekeken. Dan maar de schijn van vertrouwen en veiligheid in de slaapkamer hoog gehouden, dat is tenminste iets.

Want iedere stap buiten is een stap een diep duister ongewisse in, een levensgevaarlijk labyrint waarin alleen de allerbeste maze runners niet verdwalen. En zelfs de demente oude buurvrouw weet: “De wereld is groot, hoe moet ik buiten ruiken waar binnen ons huis is.”

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s